|
|
Blonde grondel
Gobiusculus flavescens
(Fabricius, 1779)
Blonde grondel - Gobiusculus flavescens (Uit Heinke, 1880)
Zoekbeeld
Mariene vissoort (zeevis). Kleine vis met een smal, taps toelopend lichaam. 4-5 cm (tot 6 cm). Rugzijde groenbruin tot meer roodbruin, met een donkerder vlekkenpatroon. Buikzijde bleker. Aan de basis van de staartvin staat een zwarte stip, mannetjes hebben soms een tweede stip achter de borstvinnen. Er kunnen 4 dwarsbanden ('zadelvlekken') voorkomen tussen de kop en de achterzijde van de rugvin. Over de flanken loopt een rij blauwachtige vlekken. Deze zijn helderder in het broedseizoen. Kop matig breed met gezwollen wangen en lippen, ogen niet zeer hoog in de kop geplaatst. Twee duidelijk van elkaar gescheiden rugvinnen. De achterste staat direct tegenover de anaalvin, beide zijn vrijwel even lang. Staartvin afgerond, met soms een inkeping. Buikvinnen aaneengegroeid tot een zuignap
Te verwarren met
Lijkt in vorm op andere grondels, maar is herkenbaar aan de combinatie van vlekken op rugvin en lichaam, met name aan de blauwe rij vlekken bij mannetjes.
Kenmerken
Afmetingen: 4-5 cm (maximaal 6 cm). De rugzijde is groenbruin tot meer roodbruin, met een donkerder vlekkenpatroon. De onderkant is bleker. Aan de basis van de staartvin staat een zwarte stip, bij mannetjes is er een tweede stip onder de eerste rugvin (direct achter de borstvinnen). Er kunnen 4 dwarsbanden ('zadelvlekken') voorkomen tussen de kop en de achterzijde van de rugvin. Over de flanken loopt een rij blauwachtige vlekken. Deze worden gewoonlijk tijdens het paaien en in het broedseizoen veel helderder.
Vorm: Kleine vis met een vrij smal, taps toelopend, cilindervormig lichaam met een matig brede kop met gezwollen wangen en lippen, ogen niet
zeer hoog in de kop geplaatst.
Vinnen: De twee rugvinnen zijn duidelijk van elkaar gescheiden. De achterste rugvin staat direct tegenover de anaalvin aan de buikzijde, beide zijn vrijwel even lang. De staartvin is afgerond en kan soms een inkeping hebben. De buikvinnen zijn, zoals bij alle grondels, aaneengegroeid tot een zuignap, waarmee de dieren zich vaak vastzuigen aan harder substraat.
Overig: Vinstralen rugvinnen 7.
Habitat en ecologie
Blonde grondels leven niet zoals de meeste andere grondels op en bij de bodem, maar vaak in groepjes bijeen, soms in scholen vrijzwemmend boven Laminaria- en andere wiervelden, tussen Zeegras en soms op mosselbanken. Zo nu en dan te vinden in getijdenpoelen. Het voedsel bestaat vooral uit kleinere kreeftachtigen en zoöplankton met larven van diverse soorten. De paaitijd loopt van maart tot augustus. Mannetjes maken een nestje op de zandbodem, gewoonlijk onder een steen, waarin het vrouwtje de eieren afzet. Tot het uitkomen, na ongeveer 10 dagen, worden de eieren vervolgens door het mannetje bewaakt.
Areaal en verspreiding
Noordoost-Atlantische Oceaan, vanaf de Faeröer en de Oostzee, via de Britse eilanden en delen van de Noordzee, tot het noordwestelijk deel van Spanje. Leeft in zee en in brak water, vanaf het intergetijdengebied tot een diepte van circa 20 meter. Niet bekend uit het Middellandse Zeegebied. In Nederland wordt de soort sinds 2004 vrij regelmatig waargenomen in de Zeeuwse wateren.
Literatuur
- Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces (Cyclostomi-Euichthyes) (Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.
Code
Auteurs
IvL & RHB (juli, 2018)
Commentaar
Grafieken