|
|
Sardien (Europese echte sardien)
Sardina pilchardus
(Walbaum, 1792)
Europese sardien - Sardina pilchardus (Afb. uit Gervais, 1877)
Zoekbeeld
Rond-ovaal, langgerekt visje met een matig bolle buikzijde. ca. 22 cm (tot 27,5 cm). Rug bruingroen tot zilverblauw, met soms donkere vlekkerige streepjes. Flanken zilver of bronskleurig met zwarte vlekjes ter hoogte van het oog. Buik lichter. Rug- en anaalvinnen deels doorzichtig. Staart-, borst- en buikvinnen groengrijs. Mond iets onderstandig, bekspleet eindigend voor de achterrand van het oog. Kieuwdeksels aan de onderzijde met 3-5 rechte radiale groeven. Eén rugvin in het midden, anaalvin ver achter de rugvin op de buikzijde ingeplant. Staart gevorkt. Op de staartvin een paar langwerpige schubben. Schubben in het algemeen grof, maar op het voorste deel van de buikrand niet scherp gekield.
Te verwarren met
Lijkt op andere Haringachtigen, met name Sprot en Haring Zowel bij Sprot als bij Haring hebben de kieuwdeksels echter geen radiaire groeven. Vertoont bovendien overeenkomst met de Ansjovis. Deze laatste heeft o.a. een kortere onderkaak, waardoor de snuit duidelijk naar voren uitsteekt, terwijl de buikvinnen evenals bij de Sprot vóór de rugvinnen zijn geplaatst.
Kenmerken
Afmetingen: Ongeveer 22-25 cm, maximaal 27,5 cm.
Kleur: Rug- en anaalvinnen deels doorzichtig, soms wat bruinig. Staart-, borst- en buikvinnen groengrijs. De rug is bruingroen tot zilverblauw, met soms donkere vlekkerige streepjes. De flanken zijn zilverachtig of meer bronskleurig met zwarte vlekjes ter hoogte van het oog. De buik is lichter.
Vorm: Kleine, rond-ovale, langgerekte vis met een matig bolle buikzijde. Jonge dieren zijn meer zijdelings afgeplat. Mond zwak onderstandig. De bekspleet eindigt voor de achterrand van het oog. Achterrand kieuwopening afgerond. Kieuwdeksels met aan de onderzijde 3-5 bijna loodrechte radiale groeven.
Vinnen: Inplant buikvinnen voorbij de voorkant van de rugvin. De enkele rugvin staat in het midden op de rug en is driehoekig, de anaalvin staat ver achter de rugvin op de buikzijde ingeplant. De inplant van de kleine borstvinnen loopt bijna gelijk aan het einde van het kieuwdeksel. De staart is gevorkt, beide delen zijn gelijk.
Schubben: Op de staartvin zitten aan beide kanten een paar langwerpige schubben. In het algemeen relatief grove schubben, in totaal over het midden van de flanken, tussen de kop en de staart, maximaal 30. Op het voorste deel van de buikrand zijn de schubben niet scherp gekield.
Overig: Aantal vinstralen van de rugvin: 13-21, van de borstvinnen 15-16, van de buikvinnen 7-8, van de anaalvin 12-23 (waarbij de achterste wat verlengd kunnen zijn).
Habitat en ecologie
Leeft in grote scholen op diepten tussen 10-100 meter. Overdag vaak in de meer diepere delen, 's nachts tussen 10-35 m. Paait gedurende het hele jaar in open zee, in de Noordzee met een top in juni-augustus. Het voedsel bestaat uit zoöplankton, met name viseieren, larven en kleine kreeftachtigen. Gedurende de zomer trekken de scholen in noordwaardse richting, in de winter zuidwaarts. De eieren worden dichter bij de kust afgezet. Sardines worden meerdere jaren oud, tot ongeveer 15 jaar. Consumptievis, vervangt de Haring langs de Atlantische kust van Zuid- Europa.
Areaal en verspreiding
Noordelijke Atlantische Oceaan vanaf IJsland en de Noordzee, tot Senegal en in de Middellandse Zee: in het westelijke deel algemeen, evenals in de Adriatische Zee. Veel schaarser in het oostelijke deel, de Zee van Marmara en de Zwarte Zee. Langs de Nederlandse kust voornamelijk in de zomer, niet algemeen en niet in de estuaria.
Literatuur
- Nijssen, H., 2010. Zeevissen. KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
- Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. uitg. KNNV nr 42, Utrecht pp 224.
Code
126421
Auteurs
IvL (jun, 2018)
Commentaar
Grafieken