|
|
Kleinoogrog
Raja microocellata
Montagu, 1818
Kleinoogrog-.J.Woodman (dient vervangen t.z.t.)
Zoekbeeld
Mariene vissoort. Sterk afgeplat, ruitvormig lichaam met twee aan de kop vergroeide vleugelvormige borstvinnen. Staart kleiner dan het lichaam. Snuit kort, matig spits. 70-80 cm (tot 90 cm). Rugzijde zandbruin met lichtgrijze lijnen en onderling verbonden vlekken en stippen. Buikzijde witgrijs, aan de randen donkerder. Spuitgaten (spiraculi) en ogen voor op de kop. Ogen opvallend klein - hieraan dankt de soort haar naam. Rond de ogen kleine stekels. Mond, neusgaten en vijf paar korte, kieuwspleten aan de buikzijde. Lange rij stekels (tot circa 50) over de middenrug tot de eerste rugvin. Twee korte rugvinnen op de staart. Achteraan twee afgeplatte buikvinnen. Huid ruw, stekels het minst in het midden- en achterste deel van de borstvinnen. Zelden in de Noordzee.
Te verwarren met
De Kleinoogrog vertoont overeenkomsten met diverse andere roggen, o.a. de Grootoogrog Leucoraja naevus, de Blonde Rog Raja brachyura, de Gevlekte Rog Raja montagui en de Golfrog Raja undulata. De dieren zijn daarvan onder meer te onderscheiden door de kleine oogjes, waaromheen meerdere stekels staan. Daarnaast zijn er verschillen in het kleurpatroon, de stekels en de tanden.
Kenmerken
Afmeting: De gemiddelde afmeting van mannetjes en vrouwtjes ligt tussen de 70-80 cm (maximaal 90 cm).
Kleur: De rugzijde is variabel van kleur, gewoonlijk licht zandbruin met een min of meer regelmatig patroon van lichtgrijze lijnen en met elkaar verbonden vlekken en stippen. De lichtere banden verlopen meestal evenwijdig aan randen van de borstvinnen. De buikzijde is witgrijs, aan de randen iets donkerder grijs.
Vorm: Sterk afgeplat, ruitvormig lichaam. De zijkanten
bestaan uit de twee zeer grote, aan de kop vergroeide, vleugelvormige
borstvinnen. Deze zijn wat hoekig afgerond. De staart is spits, loopt
puntig toe en is iets kleiner dan het lichaam. De snuit is kort en matig
spits. De spuitgaten of ademopeningen (spiraculi) met direct daarboven de ogen, zitten aan de bovenzijde, voor op de kop. De ogen zijn opvallend klein - hieraan dankt de soort haar naam.
Huid/Stekels: De huid is ruw en bezet met stekels, het minst in het midden van het lichaam en het achterste deel van de borstvinnen. Om de ogen zitten meerdere kleine maar duidelijke doornachtige
stekeltjes. Aan de buikzijde zitten de mond, neusgaten en de vijf paar
korte, gebogen kieuwspleten. In het midden staat een lange rij stekels, tot circa 50, die tot het begin van de eerste rugvin doorloopt.
Vinnen: De twee korte rugvinnen achteraan op de staart zijn afgerond en raken elkaar net niet. Er is niet of nauwelijks een echte staartvin. Achteraan het lichaam zitten twee afgeplatte buikvinnen, die min of meer deel uitmaken van de lichaamsschijf. Tussen deze vinnen en de brede borstvinnen zitten aan beide kanten twee feitelijk ook tot de buikvinnen behorende, kleinere, lobvormige uitsteeksels.
Tanden: in de bovenkaak zitten 44–52 rijen afgeronde, stompe tanden, die vooral bij vrouwtjes en juvenielen dicht op elkaar staan. Bij mannetjes zijn de middelste rijen tanden het scherpst.
Habitat en ecologie
Kleinoogroggen leven op zand- en modderbodems in open, zij het relatief ondiepe wateren, zelden dieper dan 100 meter. De dieren zijn geslachtsrijp bij afmetingen tussen 57-58 cm. Het voedsel bestaat uit kreeftachtigen en met name bodemvissen als zandspiering en smelt. De roggen liggen verborgen in een hinderlaag, geheel bedolven onder het zand waarbij alleen de ogen en ademopeningen boven de bodem uitkomen. Het paai- en broedseizoen valt in het voorjaar en de zomer. De dieren zijn ovipaar, de eieren worden inwendig bevrucht. Daarna worden op de zeebodem rechthoekige eierkapsels afgezet, waarin steeds één embryo tot ontwikkeling komt. Een vrouwtje zet jaarlijks tussen de 54 en 61 eikapsels af. De embryo's ontwikkelen zich in ongeveer 7 maanden, waarna de jonge dieren met een lengte van iets minder dan 13 cm uitkomen. Net als andere bodembewonende soorten met een de trage voortplantingscapaciteit, is de kleinoogrog erg gevoelig voor overbevissing. (Zie voor de vorm van de eikapsels de aparte beschrijving.)
Areaal en verspreiding
Oostelijke Atlantische Oceaan vanaf zuidwest-Engeland tot Gibraltar en Marokko. Vrijwel ontbrekend in de Noordzee. Ook niet in de Middellandse Zee. Komt vooral lokaal voor, onder meer in Het Kanaal, en lokaal langs de Britse (o.a. Bristol Channel) en Franse (o.a. Anse de Bertheaume) kusten. In Nederlandse wateren uiterst zeldzaam.
Trends
Onbekend
Bedreigingen/bescherming
Zowel in 2004 als in
2015 (nog) niet op de Nederlandse Rode Lijst opgenomen. Niet als
bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN, echter wel als
'Near threatened' (gevoelig) opgenomen. Geen vermelding met minimummaat
in de Visserijwet. Voor vissers geldt geen terugzetverplichting.
Code
105885
Auteurs
IvL/RHB (juni 2018)
Commentaar
Grafieken