|
|
Filipijnse tapijtschelp
Venerupis philippinarum
(A. Adams & Reeve, 1850)
Foto: Inge van Lente
Zoekbeeld
Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm (meestal kleiner). Stevige ovaal-rechthoekige schelpen. Geelwit, geelbruin of bruin met vaak
vlekken, vlammen of een v-vormig zigzagpatroon. Aan de binnenzijde soms
fel gekleurd lila, donkerpaars of
okergeel. Buitenzijde met een sterke traliewerksculptuur. Exoot. Inmiddels algemeen in Zeeland.
Te verwarren met
De Filippijnse tapijtschelp lijkt oppervlakkig op meerdere inheemse Europese tapijtschelpen, deze hebben echter alle een minder sterke sculptuur. Vanwege de sterke traliewerksculptuur kan ze feitelijk alleen verward worden met de Geruite tapijtschelp Ruditapes decussatus (Linnaeus, 1758)De Geruite tapijtschelp heeft een meer langwerpige en hoekige schelp, de Filippijnse is over het algemeen wat ronder, minder hoekig en bovendien kleuriger. De traliewerksculptuur is bij Ruditapes philippinarum nog nadrukkelijker dan bij R. decussatus. Verschil is er ook in de weke delen: de voet van de Filippijnse tapijtschelp is oranje, die van de Geruite tapijtschelp wit of lichtgeel. Tenslotte zijn ook de sifonen verschillend: die van de Filippijnse tapijtschelp zijn zeer kort en zitten aan elkaar vastgegroeid, de sifonen van de Geruite zijn wat langer en gescheiden.
Kenmerken
Afmeting: 75 mm x 35 mm (meestal kleiner).
Schelpkleur: Geelwit, geelbruin of bruin. Vaak met een prachtig
dessin, bestaande uit vlekken, vlammen of een v-vormig zigzagpatroon.
Ook de binnenzijde kan fel gekleurd zijn (lila, donkerpaars of
okergeel).
Schelpvorm: Stevige, ovaal-rechthoekige schelpen. Gelijkkleppig. De top ligt ver buiten het midden.
Sculptuur:
Buitenzijde met sterke, vanuit de top stralende ribben en grove
concentrische ribben en groeilijnen, die een opvallende, sterke
traliewerksculptuur vormen.
Slot: Heterodont, stevige uitwendige slotband.
Binnenzijde schelp:
De mantelbocht binnenin is vrij wijd en reikt niet voorbij het midden,
de onderkant van de mantellijn en mantelbocht vallen niet of nauwelijks
samen.
Habitat en ecologie
Litoraal en sublitoraal, ook in dieper water. Gewoonlijk slechts 2-4 centimeter diep ingegraven in zandbodems, modder of slik, al dan niet met schelpfragmenten en stenen. Soms vastgehecht met byssusdraden aan stenen of schelpen (oester- of mosselbanken).
Areaal en verspreiding
Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de Filippijnse tapijtschelp (in het Engels 'Manilla Clam') is het Indo-Pacifische gebied, met name de wateren rondom de Filippijnen en Japan, maar ook elders, ongeveer vanaf zuid Siberië tot China. De soort heeft zich de laatste decennia razendsnel over de wereld verspreid en leeft o.m. tussen British Columbia en Californië (omstreeks 1930 geïntroduceert met oesterbroed uit Japan). In Europa omstreeks 1972 geïntroduceerd in Frankrijk (Arcachon) en enkele jaren later in Spanje ingevoerd. In 1983 volgde Italië (noordelijk deel Adriatische Zee). In de Middellandse Zee inmiddels wijd verspreid en o.m. ook uit Portugal bekend. De Engelse zuidkust volgde in 1988 (Poole Harbour) en inmiddels is de soort ook bekend uit Ierland, België, Duitsland en Noorwegen (deels alleen voor kweekproeven). In Nederland in elk geval in het wild levend bekend vanaf begin 2008 (Marollegat, Oosterschelde). Aanvankelijk vooral rondom Yerseke en Gorishoek gevonden, hetgeen op import met oester- of mosselmateriaal wijst. Inmiddels op diverse plaatsen in Zeeland aanwezig.
In Nederland inmiddels bekend van vele plaatsen in Zeeland, zoals Yerseke, Gorishoek. Algemeen op de slikken van Vianen, maar ook in het Veerse Meer bij Arnemuiden.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van
Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het
Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren
(Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
(De Bruyne, Van Leeuwen,
Gmelig Meyling, Daan et al, 2013 -Ecologische atlas- 2013)
[A. Jansen, 2013; B. Oonk, jan. 2014; IvL feb. 2014]
Commentaar
Grafieken