|
|
Vlakke alikruik
Littorina fabalis
(Turton, 1825)
Zoekbeeld
Mariene
huisjesslak. Tot 12 mm. Schelpkleur: verreweg de meeste
exemplaren zijn helder citroengeel. Daarnaast soms oranje, bruine en
(zelden) olijfgroene exemplaren, evenals geblokte en gestreepte.
Dikschalig met 5-6 afgevlakte windingen, waarvan de laatste de
voorgaande vrijwel volledig insluit. De top is nog vlakker dan bij de
Stompe alikruik,
maar steekt zelden of nooit boven de zeer
vlakke bovenzijde van de beginwindingen uit. Schelpoppervlak glad of
licht gegroefd. Geen navel. Operculum eivormig, hoornachtig.
Lichaamskleur dier meestal egaal en net als
de schelpkleur. Sublitoraal en bovenste litoraal, op gezaagde zee-eik Fucus serratus.
Kenmerken
Afmetingen: H. tot 12 mm, B. tot 11 mm.
Schelpkleur: Variabel: oranje, bruine en (zelden) olijfgroene exemplaren
komen voor, evenals geblokte en gestreepte exemplaren. Verreweg de meeste
exemplaren zijn echter helder citroengeel. De geblokte en gestreepte
vormen lijken meer beperkt tot onbeschutte locaties.
Schelpvorm: Dikschalig met 5-6 afgevlakte windingen, waarvan de laatste de voorgaande vrijwel volledig insluit. Lijkt sterk op de Stompe alikruik, maar de top is nog vlakker en steekt zelden of nooit boven de zeer vlakke bovenzijde vande beginwindingen uit en de mondopening is naar verhouding kleiner en aan de onderzijde aanzienlijk sterker verdikt. Het schelpoppervlak kan glad zijn of licht gegroefd, met soms duidelijkere groeilijnen. Geen navel. Operculum eivormig, bovenin spits, hoornachtig bruin.
Dier: Twee spits toelopende, platte koptentakels. Ogen op een smalle
verdikking aan de tentakelbasis. Lichaamskleur meestal egaal en net als de schelpkleur, maar soms is de snuit donkerder of versierd met een
fijn patroon van grillige lijnen.De koptentakels kunnen egaal zijn of
in de lengte gestreept. De voetzool is vaak iets lichter.
Habitat en ecologie
Leeft rond de laagwaterlijn op bruinwieren die op hard substraat vastzitten. Vrijwel uitsluitend te vinden op Gezaagde zee-eik Fucus serratus. De gele vorm zit hoofdzakelijk op de bladschijf van het wier. De geblokteen gestreepte exemplaren zitten voornamelijk op het opgerichte deel van de stengel. Het voedsel bestaat niet uit het bruinwier zelf, maar uit op de Fucus-bladeren groeiende epifytische wiertjes. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Voortplantingspiek in de zomermaanden. De eiermassa’s lijken sterk op die van de Stompe alikruik, maar zijn meer ovaal of langwerpig, ze worden voornamelijk vastgemaakt op Fucus serratus. De dieren hebben gewoonlijk een éénjarige levenscyclus.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig
Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
Onbekend (2013)
[IvL apr. 2013]
Commentaar
Grafieken