|
|
Dunne parelmoerneut
Ennucula tenuis
(Montagu, 1808)
Zoekbeeld
Mariene tweekleppige. Tot 6 mm. Glanzend geelbruine, matig stevige schelpjes. Leeft
ingegraven in slibhoudende bodems met hoogstens de achterrand van de schelpen boven de
bodem. Schelpen aan de binnenzijde glanzend parelmoerkleurig met een
taxodont slot. Leeft verder van de kust, spoelt zelden of nooit aan.
Te verwarren met
Andere parelmoerneuten, zoals de Driehoekige parelmoerneut Nucula nitidosa en de Ovale parelmoerneut N. nucleus. Verschillen o.a. in opperhuid en karteling (crenulatie) van de onderrand.
Kenmerken
Afmeting: 6 x 5 mm.
Schelpkleur: Variërend van grijsgroen of grijsbruin tot donker bruin (opperhuid). Schelpjes zelf zijn lichter, crèmewit.
Schelpvorm: De schelpjes zijn dunwandig en hebben een glanzend oppervlak, Wanneer de achterkant verticaal wordt gehouden, is de bovenkant boven het horizontale vlak gebogen. Het maantje is lancetvormig.
Sculptuur: Concentrische groeilijnen worden gekruist door alleen microscopisch waarneembare radiaire lijntjes.
Slot: Het slot heeft 16-18 tandjes in de voorste groep en 6-10 in de achterste.
Binnenzijde schelp: Glanzend (iriserend) parelmoer. De onderrand van de schelp is glad, ongecreneleerd. Geen mantelbocht.
Habitat en ecologie
Mariene soort. Voornamelijk ingegraven in slibhoudende bodems. De dieren zijn 'selective depositfeeders’, ze verzamelen hun voedsel door met de tot lange tasters uitgegroeide mantelflappen algenmateriaal en detritus uit de toplaag van het sediment te verzamelen en naar de mond te transporteren. Dit in tegenstelling tot veel andere tweekleppigen, die de al dan niet in sifonen uitgegroeide in- en uitstroomopeningen van de mantel gebruiken om water met voedseldeeltjes aan te zuigen en dat via de kieuwen uit te zeven (filteraars). Omdat echte sifonen ontbreken, wordt bij Nuculidae een waterstroom door de hele mantelholte geleid door een wapperende beweging van de franjebanden langsde mantelflappen, de mantelranden en de kieuwen.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting vindt plaats via de waterkolom in zomer en najaar. Ze kunnen minstens 3 jaar worden.
Areaal en verspreiding
Wijd verspreid op het noordelijk halfrond, langs
de gehele Europese Atlantische kust en in de Middellandse Zee. Elders onder
meer langs de Noord-Amerikaanse oost- en westkust en verder vanaf de
Beringstraat tot aan Japan.
In het Nederlandse Noordzeegebied
voornamelijk bekend van de Oestergronden, het Friese Front en enkele
verspreide vindplaatsen rond de Klaverbank en in het offshore-gebied bij
Texel.
Op het strand: Van het strand, ook van de
Waddeneilanden, zijn nog geen schelpen gemeld. Meldingen uit Zeeland hebben alle betrekking op fossiel materiaal.
Nadere informatie
Er
zijn van de Nederlandse kust nog andere ‘parelmoerneuten’ bekend. Het
betreft meestal fossielen of door vissers van buiten de Nederlandse wateren
aangevoerde exemplaren. De in oude literatuur genoemde vondst
van 2 verse doubletten van de diepwatersoort Nucula tumidula Malm,1860
op het strand bij Katwijk, valt in deze categorie en zou stammen uit de tijd dat vissersboten bij Katwijk-Noordwijk
nog ophet strand werden getrokken.
Trends
Door toename van de onderzoeksinspanning is het aantal 10 x 10
km hokken toegenomen, maar de kans de soort aan te treffen in een
bodemmonster is in de periode 1960-2010 sterk afgenomen.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig
Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling, Daan
et al, 2013 -Ecologische atlas- 2013)
[A. Jansen, 2013; B. Oonk, jan. 2014; IvL feb. 2014]
Commentaar
Grafieken