|
|
Geringde knuppelslak
Eubranchus vittatus
(Alder & Hancock, 1842)
Zoekbeeld
Zeenaaktslak. Tot 30 mm. Relatief slank, rhinoforen langer dan de
tentakels, beide glad. Op de rug tot 7 gepaarde rijen cerata met 4-7
cerata per rij. Deze zijn relatief slank, glad en staan meestal in
clusters van twee of meer. Soms tot drie gezwollen ringen op de cerata.
Meestal roestbruin tot groenachtig met kleine groene, bruine tot zwarte
vlekjes. Cerata eveneens bruin. Cnidosac aan het uiteinde met witte of
gele vlek, met daaronder 2-3
smalle bruine ringen of banden. Eénmaal gevonden (Texel).
Te verwarren met
Alleen zeer jonge exemplaren met relatief weinig cerata kunnen verward worden met de Plompe knuppelslak. Deze laatste soort heeft echter een typische zwelling in het midden van de cerata, terwijl de cerata bij E. vittatus vaak geheel glad zijn (maar ook tot drie, lichte zwellingen kunnen hebben). E. vittatus is bovendien meestal veel donkerder gepigmenteerd op zowel de cerata als het lichaam.
Kenmerken
Afmeting: lengte tot 30 mm.
Kleur: Variabel. De dieren zijn meestal roestbruin tot groenachtig gepigmenteerd met een dichte bedekking van kleine bruine, groene tot bijna zwarte vlekjes. De cerata zijn eveneens bruin gekleurd. Aan het uiteinde wordt de cnidosac gemaskeerd door een witte of gele vlek, met onmiddellijk daaronder een smalle bruine pigmentring. Daaronder lopen nog 2-3 smalle groene of roestbruine banden. De rhinoforen en tentakels zijn lichtbruin, met op de bovenste helft minieme witte tot gele pigmentvlekken en daaronder een wat dichter bezette bruine band. De vertakkingen van de middendarmklier in de cerata zijn donker en vullen de cerata slechts gedeeltelijk. Het overige deel van de wand van de cerata heeft een gelei-achtig transparant uiterlijk.
Vorm: Het lichaam is relatief slank. De rhinoforen zijn langer dan de tentakels, beide zijn glad. Op de rug staan tot 7 gepaarde rijen cerata, met aan iedere zijde 4-7 cerata per rij. De cerata zijn gewoonlijk niet gezwollen, maar relatief slank, glad en meestal in clusters van twee of meergeplaatst. Soms kunnen tot drie gezwollen ringen op de cerata aanwezig zijn.
Eieren: De eisnoeren vormen een witte platte band, die als een harmonica geplooid om de stam van een hydropoliep gevouwen kan zitten of een halve cirkelvormige massa vormt op een vlakke ondergrond.
Habitat en ecologie
Over de habitat en ecologie van deze slak is nog weinig bekend. De soort voedt zich met de veervormige hydropoliep Kirchenpaueria pinnata.
Areaal en verspreiding
Bekend van het Arctisch Gebied, Noorwegen, de Britse Eilanden, de Franse kust en het noorden van Spanje. Op de meeste plaatsen zeldzaam. De soort is pas zeer recent aan de Nederlandse faunalijst toegevoegd, zij het nog onder enig voorbehoud. De enige Nederlandse waarneming (Texel: ’t Horntje, september, 2011) beperkt zich tot meerdere dieren gevonden op drijvend Japans bessenwier Sargassum muticum, waarop de voedselsoort Kirchenpaueria pinnata zat vastgehecht.
Nadere informatie
Aangezien de enige uit Nederland bekende exemplaren aangevoerd zijn op los drijvend Japans bessenwier, is niet met zekerheid vastgesteld dat de ‘Geringde knuppelslak’ autochtoon op onze kust voorkomt. Het wier kan goed in de nabijheid in de Waddenzee hebben geleefd, maar in theorie ook zijn komen aandrijven van de Franse of Britse kust, al maakt de aanwezigheid van nog levende zeenaaktslakken dit minder waarschijnlijk. Japans bessenwier ende hydropoliep komen in elk geval autochtoon in onze wateren voor.
Trends
Niet genoeg waarnemingen om eventuele trends te kunnen vaststellen.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig
Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
Floor Driessen (mei 2013)
[B. Oonk, jan 2013; IvL feb. 2014]
Commentaar
Grafieken