|
|
Groefstaartgarnaal
Crangon allmani
Kinahan, 1860
Zoekbeeld
Garnaal. Mariene soort. Ca. 5-6 cm (tot 7 cm).
Levende dieren zijn grijsbruin tot zalmroze, met weinig spikkels.
Algemene lichaamsvorm, rugschild en poten min of meer gelijk aan die van
de Gewone garnaal Crangon crangon. Iets slanker en kleiner. Op
de bovenkant van het zesde segment van het achterlijf (vóór de staart)
zitten twee smalle richels, met ertussen een duidelijke groeve
(ontbreekt bij Gewone garnaal). Leeft verder van de kust. Nabij de kust schaars. In Zeeland enkele malen gevonden/herkend.
Te verwarren met
De Garnaal (Gewone garnaal) Crangon crangon. Verschillen:
De Gewone garnaal wordt langer en wat breder (dikker). Het beste onderscheidingskenmerk is de bovenkant van het zesde segment van het achterlijf (vóór de staart). Daar zitten bij de Groefstaartgarnaal twee smalle richels op (met ertussen een duidelijke groeve). Andere verschillen zitten in de kleur: C. allmani is groenig of bruin, met meestal weinig spikkels, C. crangon grijsachtig, zandkleurig en sterk gespikkeld. Na het koken wordt het vlees van de Groefstaartgarnaal een andere tint oranje-achtig, de gewone Garnaal -zoals bekend- meer rozerood.
Kenmerken
Afmetingen: Ca. 5-6 cm (maximaal 7 cm).
Kleur: Levende dieren zijn grijsbruin tot grijsrood tot meer zalmroze.
Vorm: Rugschild glad, op enkele zijstekeltjes na. (Bovenop zit net als bij C. crangon een enkel stekeltje).
Poten: Als bij de Gewone garnaal: 5 paar looppoten, waarvan de voorste met een speciale schaar (subchelus) waarbij de vinger terugslaat tegen de palm. Tweede paar met een miniem schaartje.
Overig: De juiste schrijfwijze voor de soortnaam is allmani (met twee maal l en één n). In de meeste determinatiewerken staat de naam onjuist geschreven als allmanni.
Habitat en ecologie
Zowel op zandbodems als in meer slikkige gebieden, meestal in wat dieper water, op diepten tussen 20 en ca. 50 m (vaak ook veel dieper: tot 360 m). De dieren graven zich overdag en in rust meestal in de zeebodem in. Net als bij de Gewone garnaal komt het voor dat de dieren tijdens hun leven van geslacht wisselen (protandrisch hermafroditisme), maar dit komt bij Crangon-soorten aanzienlijk minder vaak voor dan vroeger altijd werd aangenomen. Het voedsel van de Groefstaartgarnaal bestaat uit minieme kreeftachtigen, ringwormen, kleine schelpdieren, foraminiferen en meerdere typen aas. Voortplanting optimaal tussen april en mei, verder offshore in juli. Zoals bij veel garnalen is de paring meestal 's nachts. De aanvankelijk ronde, later langwerpige goudkleurige eitjes worden enige dagen later gelegd en door het vrouwtje in grote klompen met speciale borstels aan het achterlijf geklemd en enige tijd meegedragen, tot de larven uitkomen (na ca. drie weken bij de Gewone garnaal).
Areaal en verspreiding
Boreale zone van de Atlantische Oceaan, vanaf de Witte Zee en IJsland, via Kattegat, Britse eilanden en Noordzee, tot de Golf van Biskaje. In Nederland nog maar zelden gevonden (of herkend). Enkele malen in Zeeland aangetroffen, o.a. bij Westkapelle en in het Sloegebied. Gewoonlijk een soort van dieper water; verder van de kust aanzienlijk algemener.
Nadere informatie
Zie opmerking over de juiste schrijfwijze van de wetenschappelijke naam.
Literatuur
Holthuis, L.B. &
G.R. Heerebout, 1986. De Nederlandse Decapoda (garnalen, kreeften en krabben).
- Wet. Meded. KNNV nr. 179. 1-66
pp. (door J.P.H.M. Adema herziene versie).
Leewis,
R.J., G.R. Heerebout & Ch., Jacobusse (red.), 2010. Zeefauna in Zeeland,
deel 2. Kreeften, krabben en garnalen. Fauna Zeelandica, deel 5. Stichting Het
Zeeuwse Landschap. 1-144 p.
Code
Auteurs
R.H. de Bruyne en I. van Lente (jan. 2014)
[IvL feb. 2014]
Commentaar
Grafieken