|
|
Europese zeekreeft
Homarus gammarus
(Linnaeus, 1758)
Zoekbeeld
Grote langgerekte zwart-blauwe kreeft met grote scharen en rode voelsprieten.
Te verwarren met
Amerikaanse zeekreeft - Hommarus americanus H. Milne Edwards, 1837
Kenmerken
Afmetingen: De Europese Zeekreeft wordt meestal niet groter dan 50 cm,
maar soms worden exemplaren waargenomen van bijna één meter. De dieren
kunnen onder gunstige omstandigheden 20 jaar oud worden en wel vijf
kilogram. Deze grote oude exemplaren worden echter vanwege bevissing
bijna nooit waargenomen. De scharen zijn bijzonder groot: bijna even
groot als de kop en het rugschild.
Kleur: De dieren zijn
blauw-zwart, met soms hier en daar rood stippen. De kleur van de punten
en randen van de scharen verloopt vaak van wit naar geel, naar
oranje tot blauw-zwart op het midden van de scharen. De voelsprieten
zijn rood. De ogen zijn diep zwart. De randen van de staart en soms die
van het pantser zijn ook geel. De bovenkant van de knobbels op de
scharen zijn doorgaans wit tot geel van gekleurd.
Vorm: De kop is vergroeid met het rugschild en vormen de helft van het lichaam. Het rugschild is vrijwel glad, dit in tegenstelling tot het rugschild van de Noorse kreeft (Nephrops norveggicus). Het achterste deel van het lichaam bestaat uit zes zichtbare half ronde elementen die aan de onderkant puntvormig zijn. Daarachter bevindt zich een staart met aan iedere zijkant twee twee flappen die aan de randen dicht zijn bezet met gele haren. De staart kan breder zijn dan het gesegmenteerde achterlijf. Het achterlijf en de staart kan krachtig naar beneden onder de borst worden "gezwiept", waardoor het dier zich plotseling snel naar achteren kan bewegen.
Poten: De linker- en de rechterschaar zijn vaak verschillend van grootte en vorm. De rechter is doorgaans dik en zwaar gebouwd en heeft enkele grote stompe tanden om ondermeer schelpdieren mee te kraken. De linker is vaak kleiner en slanker en heeft vele kleine tanden, die meer geschikt zijn voor het snijwerk.
Habitat en ecologie
Vanaf de laagwaterlijn tot grotere diepten. In het buitenland zijn dieren waargenomen tot dieptes van meer dan 100 meter. Schuilgelegenheden zijn van belang, deze worden door de dieren, indien mogelijk, ook zelf gegraven. De soort is veel te vinden in gebieden met holen, bij voorkeur met een voor en achteruitgang. Rotsachtige omgeving hebben daarom de voorkeur. Bij dieren in holen zijn vaak alleen de scharen en voelsprieten goed zichtbaar. Ze gaan 's nachts op rooftocht en eten alles wat ze te pakken krijgen. Ook resten van dode dieren worden verorberd. Het zijn solitair levende dieren. Ze zijn geslachtsrijp als ze vijf jaar zijn. Ze planten zich ééns per jaar voort. De vrouwtjes dragen de tot circa 40000 eieren negen maanden tussen de
zwemboten onder het gesegmenteerde achterlijf. Als de larven uitkomen
zijn ze circa één centimeter groot en leiden daarna tot de derde
verveling een planktonisch bestaan.
Areaal en verspreiding
In Nederland vooral in Zeeland en verder in de open Noordzee. Vooral voor in de Oosterschelde en het
Grevelingenmeer, maar ze zijn ook waargenomen bij de Westerscheldemonding en aan de Noordzeekant van de Brouwersdam. In de
Oosterschelde worden ze ook vaak aangetroffen bij veenbanken,
waarin zich grote holtes kunnen vormen. In de oostelijke Oosterschelde
worden ook wel zeekreeften aangetroffen in holtes in kleibodems.
Literatuur
- Holthuis, L.B., 1950.
Fauna van Nederland. Afl. XV: Decapoda (K IX). A. Natantia, Macrura Reptantia,
Anomura en Stomatopoda (K X). 1-
166. In: Fauna van Nederland, Red.: L. F. de Beaufort, P.N. van Kampen, E.D.
van Oort, H.C. Redeke & W. Roepke. Uitgeverij: A.W. Sijthoff, Leiden.
- Holthuis, L.B.,
1958. Kreeften en krabben. SWG-tabel 18.
- Holthuis, L.B. & G.R. Heerebout, 1986. De Nederlandse Decapoda. Wet. Meded. KNNV, 179.
Video
- Verschraling europese zeekreeft
Code
Auteurs
A.W. Gmelig Meyling (5-1-2008)
[J. Leloux, jan. 2014; IvL feb. 2014]
Commentaar
Grafieken