|
|
Slanke ringsprietslak
Facelina auriculata
(Müller, 1776)
Oosterschelde, Putti's place, 29-05-2008 (bron: Patrick van Moer)
Zoekbeeld
Zeenaaktslak. Tot 40 mm. Halfdoorschijnend wit, kop en papillen met
blauw iriserende waas. Soms met witte vlekken. Tentakels en papillen met
witte top, papilinhoud bruinrood
of grijs. Vooraan op de papillen een gebroken witte lijn. Staart met
streep van witte puntjes. Bovenkant rhinoforen geel. Slanke slak,
papillen lang, in 6 of
meer clusters. Tentakels ca. 2x langer dan de gelamelleerde rhinoforen.
Eisnoer als
dunne witte, golvende draad, op plat vlak of op het voedsel; in dat
geval als
linksdraaiende spiraal tot 6 windingen. Oosterschelde, vrij schaars.
Te verwarren met
Te verwarren met de Brede ringsprietslak, echter is de vertakte middendarmklier in de papillen vaak rood, paars of bruin en veel intensiever gekleurd dan bij de Brede ringsprietslak.Verschilt van de Slanke waaierslak Flabellina gracilis door de gelamelleerde rhinophoren, het ontbreken van een helderrode papilinhoud (een roodachtige papilinhoud neigt meer naar oranje bij Facelina), de roodachtige kleur in de kop rond de kaken, en de zeer lange koptentakels.
Kenmerken
Afmetingen: Lengte tot 40 mm.
Kleur: Het lichaam is semitransparant wit, met over de kop en vooral ook de papillen vaak een karakteristieke blauw iriserende waas. Op de kop en rug zijn soms witte pigmentvlekken aanwezig. De koptentakels hebben een witte top, die naar beneden diffuus wordt. De papillen hebben een bruine, soms roodachtige of grijze inhoud en een witte top. Onder deze top loopt een onderscheidende gebroken witte pigmentlijn van variabele lengte. Op de staart witte puntjes in de vorm van een lengtestreep. De bovenste helft van de rhinoforen is opvallend geeld gekleurd. De monddelen zijn als een rode vlek in de kop zichtbaar.
Vorm: Een vrij slanke slak met lange, slanke papillen, die in 6 of
meer duidelijke clusters bijeen staan. De ruimte tussen het voorste en
het tweede cluster is opvallend groter dan tussen de andere clusters. De
koptentakels zijn ongeveer twee maal zo lang als de rhinoforen. De
voetpunten zijn tentakelvormig uitgetrokken, de rhinophoriën dragen
duidelijke dwarslamellen.
Eieren: Het eisnoer vormt een dunne witte draad, met een wat golvende structuur. Deze kan om het voedsel of op een plat vlak afgezet worden. In het laatste geval is een linksdraaiende spiraal met maximaal zes windingen herkenbaar. Deze soort legt zet haar eieren compacter af dan de Brede rinsprietslak. Het voortplantingsseizoen loopt van mei tot oktober.
Habitat en ecologie
De dieren hebben een voorkeur voor hard substraat op plaatsen met een sterke getijdestroming. Op deze plaatsen is ook het voedsel meer aanwezig. De soort leeft van allerlei hydropoliepen, met een voorkeur
voor Penneschaft Tubularia indivisa. Daarnaast dienen ook
Gorgelpijppoliep Ectopleura larynx en soorten uit de geslachten Obelia
en Laomedea als voedsel.
Areaal en verspreiding
West-Europese soort, voorkomend van Noorwegen tot in de westelijke Middellandse Zee. In Nederland voor het eerst aangetroffen in de Oosterschelde in 1992. Daarna steeds vaker op diverse duiklocaties in de centrale en westelijke Oosterschelde aangetroffen, gewoonlijk in kleine aantallen. Nog niet bekend uit het Grevelingenmeer.
Literatuur
- Bruyne, R.H. de, S.J. van
Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het
Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren
(Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
[B. Oonk, jan 2013; IvL feb. 2014]
Peter van Bragt (2013)
Commentaar
Grafieken