|
|
Witgestreepte waaierslak
Fjordia lineata
(Lovén, 1846)
Nederland, Noordzee (bron: Arjan Gittenberger)
Zoekbeeld
Zeenaaktslak. Tot 50 mm. Grijswit, uiteinden rhinoforen
en
papillen met witte vlekken. Midden op de rug een
witte lengtestreep, vertakt in de
tentakels. Ook op papillen 1-2 witte strepen. Papilinhoud donkerbruin,
oranje, roze. Pluimvormige, forse slak. Papillen in 4-8
groepen aan zijkanten van de rug. Midden
van de rug kaal. Rhinoforen met kleine wratjes. Eisnoeren als witte
draad met hangende u-vormige lussen, gewonden om het voedsel. Vooral
in Oosterschelde, ook in Westerschelde en Noordzee.
Te verwarren met
- Paarse waaierslak. Flabellina pedata. Centrale rug kaal. Eisnoeren als witte dunne draad rond het voedsel gewonden.
- Slanke waaierslak Flabellina gracilis. Over de rug ontbreekt een opvallende witte lengtestreep. Eisnoer als gekronkelde dunne witte streng, meestal in Eudendrium takjes.
Kenmerken
Afmetingen: Lengte tot 50 mm.
Kleur: De lichaamskleur is semi-transparant. De punten van de rhinoforen en papillen dragen een kap van witte pigmentvlekken. Midden over de rug loopt een opvallende witte lengtestreep, die zich vertakt in de tentakels. Ook in de lengte van alle papillen lopen 1-2 witte lengtestrepen. De inhoud van de papillen varieert van donkerbruin tot oranjegeel en roze.
Vorm: De Witgestreepte waaierslak is een pluimvormige, forse zeenaaktslak. De
rhinoforen lijken glas, maar bij vergroting blijkt het oppervlak ruw
gerijmeld en bezet met kleine wratjes. De papillen staan in 4 tot 8
groepen, op twee aan de zijkanten van de rug gelegen richels. Het midden
van de rug is kaal.
Eieren: Eisnoeren zijn in de Oosterschelde aangetroffen in juni. Ze vormen een witte draad met een neerwaarts gebogen u-vormige lussen en worden gewoonlijk in een compacte kluit rond het voedsel gewonden. In
Habitat en ecologie
In het sublitoraal op hard substraat waar het voedsel voorkomt. Aangetroffen van vlak onder de laagwaterlijntot diepten van ca. 25 m (elders tot 360 m). De soort voedt zich met hydropoliepen zoals Ectopleura, Eudendrium of Penneschaft Tubularia indivisa. Nederlandse waarnemingen komen vooral uit mei-juli. De dieren zijn hermafrodiet. Eisnoeren zijn in de Oosterschelde aangetroffenin juni, elders op de Europese kust van mei tot augustus. Ze vormen een witte draad met neerwaarts gebogen U-vormige lussen en worden gewoonlijk in een compacte kluit rond het voedsel gewonden.
Areaal en verspreiding
Alleen bekend van de Europese westkust. Noorse kust, Zweden, via de Britse Eilanden tot aan de westelijke Middellandse Zee. Eerste Nederlandse waarneming 1954 (aangespoeld bij Den Helder). In 1970 tientallen exemplaren op een boei 60 km ten westen van Petten. In 2011 en 2012 aangetroffen op de Doggersbank en uit de Westerschelde. Vanaf 1999 in de Oosterschelde nabij Burghsluis aanwezig. Vanaf 2010 werd ook elders in de centrale en westelijke Oosterschelde.
Literatuur
- Bruyne, R.H. de, S.J. van
Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het
Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren
(Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
Floor Driessen (mei 2013)
[B. Oonk, jan 2013; IvL feb. 2014]
Commentaar
Grafieken