Search
Search

Soorten

Adderzeenaald

Uiterst langwerpige vissen met een slangachtig lichaam. Mannetjes worden tot 40 cm, vrouwtjes tot 65 cm. Lichtbruin tot geelbruin, bovenop aan de voorzijde vaak wat donkerder. Voor en achter de ogen loopt een horizontale donkere streep. De ogen zijn vaak wat oranje of rood. Aan de zijkanten zitten donker omrande, lichtblauwe of zilverachtige, iriserende, verticale streepjes. De kop heeft een lange, rechte, buisvormige snuit en een kleine eindstandige mond. Bij volwassen dieren is alleen een rugvin aanwezig, een anaalvin en borstvinnen ontbreken (borstvinnen zijn wel aanwezig bij zeer jonge dieren). Het lichaam heeft geen schubben, maar wordt verstevigd door uitwendige, uit beenachtig materiaal bestaande plaatjes en ringen. De staart is lang en spits, zonder echte staartvin, er zijn alleen enkele staartvinstralen aanwezig. Nadere kenmerken: 28-31 ringen vóór de anaalopening, 60-70 ringen daarachter. Snuit langer dan de halve koplengte. Rugvin grotendeels vóór de anaalopening gelegen.

Ecologie
Adderzeenaalden leven onder andere tussen grote bruinwieren. Het voedsel bestaat uit kleine kreeftachtigen en vislarven. Het vrouwtje legt in juni en juli 400-1000 eieren bij verschillende mannetjes. Deze dragen de eieren met zich mee, die vastgekleefd worden aan de buikrand. De mannetjes nemen daarmee de verdere broedzorg op zich. Er is bij deze soort geen echte broedbuidel aanwezig. 

 

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Zeggekorfslak

Terrestrische (Land-) huisjesslak. Tot 3 mm. Bruingeel tot roodbruin. Huisje (horentje) tonvormig, met 4-5 vrijwel gladde windingen. In de mondopening tot 5 tandplooien. Het horentje is rechtsgewonden (sommige andere korfslakken zijn linksgewonden). Leeft in moerasgebieden, in oeverzones en broekbossen met een dichtbegroeide tot ijle ondergroei van o.a. Zeggenplanten, zoals de Moeraszegge Carex acutiformis. Europees beschermde soort (Habitatrichtlijn).

[Lees verder...]


Schelpkokerworm
Borstelworm. Mariene soort. Tot ongeveer 30 cm lang. Maximaal 300 segmenten, waarvan slechts een klein aantal met borstels; rest van het lichaam dun en kwetsbaar. Bij de kop drie paar rode, sterk vertakte kieuwen, en een aantal lange tentakels. Bouwt een koker van grof zand en schelpstukjes, die soms iets boven de bodem uitsteekt. Deze koker is bijzonder, omdat bovenaan een aantal zeer smalle gootjes van zandkorrels zit, die gewoonlijk uitgespreid liggen over de oppervlakte van het zand. In die gootjes liggen de hierboven genoemde tentakels, waarmee het dier voedsel (plankton en detritus) vangt.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Borstelwormen
Geknikte aasgarnaal

Aasgarnaal. Mariene soort, ook in brak water. Tot 25 mm. Langgerekte soort met een vrij duidelijke knik in het achterlijf. Variabel van kleur, afhankelijk van de omgeving. Vaak doorzichtig geelgroen, verder bruin of bijna zwart pf vrijwel kleurloos. Sommige exemplaren met een witachtige rug.

[Lees verder...]


Slakdolf

Zeevis. Tot 18 cm. Vaak kleiner. Geelbruin of grijsgroen, vaak met schuine bruingrijze strepen. Jongere exemplaren egaal bruin of zwart. Mannetjes in de paaitijd oranjerood. Stompe kop, kleine oogjes, neusgaten buisvormig. Schubloze gladde en slijmerige huid. Vaak in kenmerkende houding, met de staart omgeslagen langs het lichaam. Lange rug- en anaalvin. Buikvinnen zijn vergroeid tot een zuigschijf. Niet algemeen.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Zwarte grondel
Zeevis. Grote grondelsoort, tot 18 cm. Licht tot donkerbruin gevlekt, zwarte vlek tussen eerste paar vinstralen in beide rugvinnen. Mannetjes in paaitijd pikzwart. Langgerekte vis met twee forse rugvinnen direct achter elkaar. Ogen hoog op de bolle kop. Nek met schubben. Twee forse rugvinnen zonder tussenruimten, mannetjes hebben een verlengde eerste rugvin. Buikvinnen aaneengegroeid tot zuignap. Bouwt nestjes die het mannetje bewaakt. Kustgebied, vooral in Zeeland, plaatselijk.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Snotolf

Zeevis. Een plompe, hoekig vis met een stompe kop en kleine bek en kleine ogen. Op de huid staan benige knobbels. Vrouwtjes tot 70, mannetjes tot 50 cm. Groenachtig grijs, jonge dieren geel tot groen, met een zilveren kopstreep. Mannetjes in de paaitijd oranjerood, vrouwtjes blauwachtig. Geen voorste rugvin, de rug is verhoogd. Buikvinnen vergroeid tot zuigschijf.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Korfschelp
Mariene tweekleppige. Tot 13 mm. Bruingeel of roze met een bruingrijze vezelige opperhuid. Vrij dikschalig, min of meer driehoekig. Rechterklep groter en boller dan linker. Top krult sterk om. Sculptuur van diverse dicht op elkaar staande ribjes en vanuit de top lopende plooien naar de achterkant. Linkerklep minder geribd met radiaire sculptuur. Slot heterodont. Twee spierindruksels, mantelbocht ondiep. Noordzee, plaatselijk in hoge dichtheden. De laatste decennia ook levend in Zeeland (Oosterschelde; Grevelingenmeer). 

[Lees verder...]


Tere hartschelp
Mariene tweekleppige. Tot 4,5 cm. Crèmekleurig tot geelbruin, met paarsbruine vlekken en banden, opperhuid groenbruin. opperhuid. Vrij dunschalige scheef-ovale schelp. 16-18 brede ribben die wijd uit elkaar staan, met daarop korte lepelvormige dorens en daartussen dwarssculptuur. Ribben aan de binnenzijde goed te volgen tot onder de top. Niet inheems, sinds 1999 in Nederland (Grevelingenmeer, Voordelta, Oosterschelde, Veerse Meer en bij de Maasvlakte. Doubletten zelden op het strand.

[Lees verder...]


Glanzende dunschaal

Mariene tweekleppige. Tot 1,8 cm. Dunne, ovale, zeer breekbare, glasachtige tot witte schelp. Achter de top zit een onduidelijke, lichte inbochting. Het oppervlak is vrijwel glad, met alleen groeilijnen. Plaatselijk algemeen in Zeeland (o.a. Grevelingen). In de Noordzee alleen in dieper water. Niet op het strand.

[Lees verder...]


Filipijnse tapijtschelp

Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm (meestal kleiner). Stevige ovaal-rechthoekige schelpen. Geelwit, geelbruin of bruin met vaak vlekken, vlammen of een v-vormig zigzagpatroon. Aan de binnenzijde soms fel gekleurd lila, donkerpaars of okergeel. Buitenzijde met een sterke traliewerksculptuur. Exoot. Inmiddels algemeen in Zeeland.

[Lees verder...]


Buikstreepnemertijn

Snoerworm. Mariene soort. Zeer lange worm, tot 75-80 cm en 5 cm in diameter. Glanzend lichtbruin tot kastanjebruine huid, met opvallende karakteristieke witte lengte- en breedtestrepen, waaronder een lengtestreep op de buik. Nogal weke dieren die zich sterk kunnen samentrekken. Kop breder dan het lichaam, stomp afgerond, staart spits eindigend. Meestal in dieper water, deels ingegraven onder stenen op een zachte bodem. Scheiden slijm af. Nu en dan in de Oosterschelde.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Snoerwormen
Groot glasmuiltje

Mariene huisjesslak. Tot 20 mm, dier groter. In Nederland groot, elders in Europa ca. 9 x 8 mm. Horentje glasachtig doorschijnend wit, bij levende dieren is de mantel er geheel omheen gegroeid, waardoor het een zeenaaktslak lijkt. Zeer dunschalige schelp met 2-3 windingen, de laatste groot en oorvormig. Geen operculum. Oppervlak met alleen onregelmatige groeilijnen. Dier: koptentakels lang en glad, ogen op verdikking aan de basis. Mantel sponsachtig met wratten. Opstaande sifo aan de voorkant. Lichaamskleur grijswit, geelbruin tot paarsbruin of roze met vaak lichte of donkere vlekken. Zeeland. Oosterschelde.

[Lees verder...]


Kleine zeeappel
Zee-egel. Mariene soort. Regelmatige zee-egel van 4,5 cm. Rond, met een platte onderkant en stevige stekels. tot 1,5 cm. Op en tussen de stekels zit vaak materiaal, b.v. zeesla of stukken schelp. De dieren zijn vaak te vinden tussen kieren en spleten van stenen op strekdammen etc., in het sublitoraal en soms litoraal langs de hele kust en op mossel- en oesterbanken. 

[Lees verder...]


Gewone zeedonderpad
Zeevis. Min of meer ronde vis tot 30 cm, met een brede platte kop met veel stekels. Ook de eerste van de twee rugvinnen heeft stevige stekels. Vlekkerig bruin tot groen. Soms bijna exotische kleuren: rood, roze en geel. In de paaitijd is de buik van het mannetje rood, die van het vrouwtje oranje. Ze jagen vooral 's nachts. Vrij algemeen in de Nederlandse wateren en langs de kust.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Botervis

Zeevis. Tot 25 cm. Dunne, slangachtige vis met kleine kop. Donkerbruin, met op de overgang van rug naar rugvin 9 tot 15 donkere stippen  (oogvlekken) met een wat lichtere rand daar omheen. Staart klein. Op de rug een lange, lage rugvin. Anaalvin half zo lang. Getijdenzone en dieper, tussen stenen, wier, wrakken en  schelpenbanken.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Grote zeenaald

Zeevis. Tot 50 cm. Vis met een zeer langgerekt lichaam. Grijsachtig, bruingroen, met een patroon van donkere en lichte banden. De huid bestaat uit harde beenplaten. De kop is lang met een kleine, naar boven staande, buisvormige bek. Borstvinnen en staartvin klein, maar aanwezig. Rugvin klein maar kenmerkend zichtbaar bij zwemmende exemplaren. Noordzee en kustwateren, langs de Nederlandse kust algemeen, met name in zeegaten.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Wulk

Mariene huisjesslak. Ca 8,5 cm (tot 12 cm). Beige met soms donkere banden, vlekken of spiraallijnen. Opperhuid en operculum geelbruin. Dikschalig, met 7-8 bolle windingen. Mondopening ovaal, kort sifokanaal. Windingen met brede golvende ribben, tevens spiralen en groeilijnen. Dier bleekwit met donkere vlekken. Kop met uitstulpbare voedingsslurf en platte koptentakels. Mantelrand met een sifo die bij het kruipen uitgestrekt staat via het sifokanaal.

[Lees verder...]


Vlakke alikruik

Mariene huisjesslak. Tot 12 mm. Schelpkleur: verreweg de meeste exemplaren zijn helder citroengeel. Daarnaast soms oranje, bruine en (zelden) olijfgroene exemplaren, evenals geblokte en gestreepte. Dikschalig met 5-6 afgevlakte windingen, waarvan de laatste de voorgaande vrijwel volledig insluit. De top is nog vlakker dan bij de Stompe alikruik, maar steekt zelden of nooit boven de zeer vlakke bovenzijde van de beginwindingen uit. Schelpoppervlak glad of licht gegroefd. Geen navel. Operculum eivormig, hoornachtig. Lichaamskleur dier meestal egaal en net als de schelpkleur. Sublitoraal en bovenste litoraal, op gezaagde zee-eik Fucus serratus.

[Lees verder...]


Gestreepte pegelhoren

Mariene huisjesslak. Tot 20 mm. Witte schelpen, soms geel, roze, of met blauwe zweem. Dunne, langwerpig-ovale horen. Eerdere windingen ingesloten door de laatste. Uiteinden spits, gootvormig. Oppervlak lijkt glad, maar aan de uiteinden zit fijne spiraalsculptuur. Sifokanaal gebogen, columella geribbeld. Mondrand onverdikt. Geen operculum. Bij het levende dier zit de oranje gestreepte mantel om de schelp geslagen. Leeft verder van de kust, spoelt niet op het strand aan.

[Lees verder...]


Pagina 37 van 46Eerste   Vorige   32  33  34  35  36  [37]  38  39  40  41  Volgende   Laatste   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top