Sterk afgeplat, ruitvormig lichaam. De zijkanten bestaan uit de twee zeer grote, aan de kop vergroeide, vleugelvormige borstvinnen. Deze zijn wat hoekig afgerond. De staart is spits, loopt puntig toe en is iets kleiner dan het lichaam. De snuit is kort en matig spits. De gemiddelde afmeting van mannetjes en vrouwtjes ligt tussen de 70-80 cm (maximaal 90 cm). De rugzijde is variabel van kleur, gewoonlijk licht zandbruin met een min of meer regelmatig patroon van lichtgrijze lijnen en met elkaar verbonden vlekken en stippen. De lichtere banden verlopen meestal evenwijdig aan randen van de borstvinnen. De buikzijde is witgrijs, aan de randen iets donkerder grijs. De spuitgaten of ademopeningen (spiraculi) met direct daarboven de ogen, zitten aan de bovenzijde, voor op de kop. De ogen zijn opvallend klein - hieraan dankt de soort haar naam. Om de ogen zitten meerdere kleine maar duidelijke doornachtige stekeltjes. Aan de buikzijde zitten de mond, neusgaten en de vijf paar korte, gebogen kieuwspleten. De huid is ruw en bezet met stekels, het minst in het midden van het lichaam en het achterste deel van de borstvinnen. In het midden staat een lange rij stekels, tot circa 50, die tot het begin van de eerste rugvin doorloopt. De twee korte rugvinnen achteraan op de staart zijn afgerond en raken elkaar net niet. Er is niet of nauwelijks een echte staartvin. Achteraan het lichaam zitten twee afgeplatte buikvinnen, die min of meer deel uitmaken van de lichaamsschijf. Tussen deze vinnen en de brede borstvinnen zitten aan beide kanten twee feitelijk ook tot de buikvinnen behorende, kleinere, lobvormige uitsteeksels. Nadere kenmerken: in de bovenkaak zitten 44–52 rijen afgeronde, stompe tanden, die vooral bij vrouwtjes en juvenielen dicht op elkaar staan. Bij mannetjes zijn de middelste rijen tanden het scherpst.
Ecologie (ingekort versprA)
Leeft in open, relatief ondiepe wateren, zelden dieper dan 100 meter, op zand- en modderbodems. Het voedsel bestaat uit kreeftachtigen en bodemvissen als zandspiering en smelt. De roggen liggen verborgen in een hinderlaag onder het zand waarbij alleen de ogen en ademopeningen boven de bodem uitkomen. Paai- en broedseizoen in het voorjaar en de zomer. Ovipaar, de eieren worden inwendig bevrucht. Op de zeebodem worden rechthoekige eikapsels afgezet, waarin steeds één embryo tot ontwikkeling komt. Een vrouwtje zet jaarlijks tussen de 54 en 61 eikapsels af. Net als andere bodembewonende soorten met een de trage voortplantingscapaciteit, is de kleinoogrog erg gevoelig voor overbevissing. (Zie voor de vorm van de eikapsels de aparte beschrijving.)
Bedreigingen/bescherming
Zowel in 2004 als in 2015 (nog) niet op de Nederlandse Rode Lijst opgenomen. Niet als bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN, echter wel als 'Near threatened' (gevoelig) opgenomen. Geen vermelding met minimummaat in de Visserijwet. Voor vissers geldt geen terugzetverplichting.
[Lees verder...]