Chileense zakpijp
Corella eumyota
|
Chileense zakpijp
Corella eumyota
Grijsachtige, halfdoorzichtige mariene groepsvormende zakpijp met helder gestreepte oranje sipho's. De ovaal-eivormige individuen leven in groepen die aan elkaar zitten vastgegroeid. Meestal niet overgroeid door andere organismen. De instroomsipho zit aan de bovenzijde en is opvallend langgerekt. De in- en
uitstroomopening (siphonen) kunnen niet worden ingetrokken. Rond de 4 cm groot.
Item 1 of 0
| Chileense zakpijp | Corella eumyota | | Grijsachtige, halfdoorzichtige mariene groepsvormende zakpijp met helder gestreepte oranje sipho's. De ovaal-eivormige individuen leven in groepen die aan elkaar zitten vastgegroeid. Meestal niet overgroeid door andere organismen. De instroomsipho zit aan de bovenzijde en is opvallend langgerekt. De in- en
uitstroomopening (siphonen) kunnen niet worden ingetrokken. Rond de 4 cm groot.
| Afmetingen: Gemiddeld 2-4 cm.
Er zijn echter ook exemplaren bekend tot 8 cm. Kott (1969) noemt zelfs
een 15 cm groot Antarctisch exemplaar.
Kleur: De meeste exemplaren zijn grijsachtig, halfdoorzichtig
van kleur, met bij de sifo’s een soms helder oranje tekening die uit
stipjes en/of streepjes bestaat. (Vandaar de soms gebruikte Engelse
naam, zie bij opmerkingen). Vaak heeft de soort echter ook een oranje,
bruine of gele waas. De darm is gewoonlijk door de mantelhuid zichtbaar
en loopt vanaf de onderzijde rechtstreeks naar de uitstroomopening.
Vorm: C. eumyota is erg variabel van uiterlijk. Dat maakt herkenning in het veld soms moeilijk. De soort komt het meest voor in dichte groepen; de individuen leven dan, zoals veel zakpijpen, op en aan elkaar vastgegroeid. Het lichaam is meestal rond of ovaal-eivormig en zijdelings afgeplat. Er is een duidelijke gescheiden in- en uitstroomopening (siphonen). Deze kunnen niet worden ingetrokken. De instroomsipho zit aan de bovenzijde en is opvallend langgerekt. De uitstroomsipho staat meestal in een rechte hoek op de zijkant van de zakpijp, op een derde tot de helft van de lichaamslengte. Volgens de literatuur (o.a. Brewin, 1946) zou de instroomopening 8 lobben en de uitstroomopening 6 lobben tellen. Ligthart telde bij Nederlandse exemplaren echter respectievelijk steeds 7 en 5 lobben (Ligthart, 2007).
Sculptuur: In veel gevallen, maar niet altijd, ziet de zakpijp er glad en schoon uit omdat sprake is van weinig aangroeiing door andere organismen. | | Een sterk invasieve exoot in grote delen
van de wereld. In Nederland tot dusver voornamelijk bekend uit Zeeland. De soort is voor het eerst aangetroffen in maart 2007 in de jachthaven van Burghsluis op een ponton. Latere vondsten stammen eveneens uit Zeeland, al is duidelijk dat lang niet alle waarnemers de soort herkennen en melden. Gezien de grote expantiedrift elders in Europa, is het vermoedelijk slechts en kwestie van tijd (en juiste determinatie!) of de soort ook elders langs de Nederlandse kust zal worden aangetroffen. Gericht onderzoek is daartoe aanbevolen. | De Chileense zakpijp is feitelijk een solitaire soort, die bij voorkeur met de rechterzijde plat op het substraat ligt. Vanwege de extensieve mate van voortplanting en het feit dat het larvaal stadium zeer kort is en jonge individuen zich meestal in de directe omgeving van de ouderdieren vestigen, onstaan vaak grote aaneengegroeide groepen die hele oppervlakken bedekken. Deze zakpijp is, zoals gebleken is uit laboratoriumproeven (Dupont et. al., 2007) in staat tot zelfbevruchting. Gewoonlijk wordt de soort qua voortplanting getypeerd als hermafrodiete 'broeders'. Enkele duizenden embryo’s worden geovuleerd in de peribranchiale holte, waar ze samenkleven in een gelatineuze massa. Hier worden de larven na het uitkomen vastgehouden en pas losgelaten wanneer ze dusdanig volgroeid zijn dat ze in staat zijn zich direct op een harde ondergrond te vestigen (Lambert, 2004). De dieren prefereren kalm water met weinig stroming, waar ze zich vasthechten aan steigers, palen, touwen en drijvende voorwerpen, meestal vlak onder de laagwaterlijn. Er zijn echter ook vondsten bekend uit de getijdenzone zelf, op stenen (Brewin, 1946), terwijl de soort eveneens bekend is van zachte bodems, op diepten van meer dan 10 meter, vastgehecht aan steentjes of schelpen (Varela, 2007). | | 173223 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Doorschijnende zakpijp
Ciona intestinalis
|
Doorschijnende zakpijp
Ciona intestinalis
Zakpijp. Mariene soort. Het gladde lichaam is half
doorzichtig wit tot geel soms zelfs oranje. De in- en
uitstroomoomopening zijn beide voorzien van een geel tot oranje randje.
De doorschijnende zakpijp is een solitaire soort maar ze kunnen in
grote groepen voorkomen. Van alle solitaire zakpijpen die in de
Nederlandse wateren voorkomen is dit de meest opvallende. Vooral in Zeeland.
Item 1 of 0
| Doorschijnende zakpijp | Ciona intestinalis | | Zakpijp. Mariene soort. Het gladde lichaam is half
doorzichtig wit tot geel soms zelfs oranje. De in- en
uitstroomoomopening zijn beide voorzien van een geel tot oranje randje.
De doorschijnende zakpijp is een solitaire soort maar ze kunnen in
grote groepen voorkomen. Van alle solitaire zakpijpen die in de
Nederlandse wateren voorkomen is dit de meest opvallende. Vooral in Zeeland. | Afmetingen: Kan tot 15 cm hoog worden.
Kleur: Het gladde lichaam is half doorschijnend wit tot geel soms oranje. Beide openingen met een geel, soms oranje randje. Onder de inkepingen van de openingen zit een donkergele tot oranje stip.
Vorm: De grotere instroomopening bevindt zich aan de bovenkant, de kleinere uitstroomopening bevindt zich aan de zijkant hoewel dit niet altijd even duidelijk is. De instroomopening heeft 8 inkepingen, de uitstroomopening 6. Bij verstoring trekken in- en uitstroomopening samen. | | Oosterschelde | De doorschijnende zakpijp komt in alle Zeeuwse wateren voor. Omdat ze zelf een waterstroom opwekken voor de voedselvoorziening kunnen ze ook in stilstaand water leven. Ze komen dan ook voor in havengebieden als op plaatsen met een sterke stroming. Vaak zijn ze solitair te vinden maar ze kunnen ook in enorme aantallen bij elkaar staan. De doorschijnende zakpijp is te vinden vanaf de laag waterlijn tot de diepste delen van de Zeeuwse wateren op alle soorten hard substraat en soms op bladeren van grotere wieren. | | 103732 | Nederland | Zoutwater | |
Gemarmerde streepschelp
Modiolarca subpictus
|
Gemarmerde streepschelp
Modiolarca subpictus
Mariene tweekleppige. Tot 20 mm. Geelwit
of oranje, al dan niet met een gemarmerd vlekkenpatroon van roodbruine
tot paarse vlekjes en strepen. Opperhuid lichtgroen, rood of bruin.
Dunschalig, zeer bol, top vrijwel vooraan. Onderrand in het midden niet,
of nauwelijks uitgebogen. Stralende verticale groeven op voor- en
achterkant, glad in het midden. Leeft vastgehecht
met
byssusdraden tussen wieren en ander materiaal, vanaf
het litoraal
tot diepten
van enkele tientallen m. Leeft ook vaak met meerdere tegelijk ingesloten in
grote
tunicaten en kan zo aanspoelen op het strand. Ook soms vastgehecht op drijvende voorwerpen.
Item 1 of 0
| Gemarmerde streepschelp | Modiolarca subpictus | | Mariene tweekleppige. Tot 20 mm. Geelwit
of oranje, al dan niet met een gemarmerd vlekkenpatroon van roodbruine
tot paarse vlekjes en strepen. Opperhuid lichtgroen, rood of bruin.
Dunschalig, zeer bol, top vrijwel vooraan. Onderrand in het midden niet,
of nauwelijks uitgebogen. Stralende verticale groeven op voor- en
achterkant, glad in het midden. Leeft vastgehecht
met
byssusdraden tussen wieren en ander materiaal, vanaf
het litoraal
tot diepten
van enkele tientallen m. Leeft ook vaak met meerdere tegelijk ingesloten in
grote
tunicaten en kan zo aanspoelen op het strand. Ook soms vastgehecht op drijvende voorwerpen. | Afmetingen:
L. tot 20 mm, H. tot 12 mm.
Schelpkleur: Geelwit
of oranje, al dan niet met een gemarmerd vlekkenpatroon van roodbruine
tot paarse vlekjes en strepen. De opperhuid is lichtgroen, bij jongere
dieren meer rood of bruin, de binnenzijde van de schelp glanzend,
parelmoerachtig.
Schelpvorm: Dunschalig, top en schelpen zeer bol, top vrijwel vooraan gelegen. De
onderrand is in het midden niet, of in elk geval niet duidelijk uitgebogen
Sculptuur: Stralende verticale groeven op voor- en achterkant, glad in het midden.
Slot: Geen slottanden, fijn gecreneleerde slotplaat.
Binnenzijde schelp: Binnenin een groot en klein spierindruksel.
Dier: Korte instroomsifo aan de voorzijde en een aparte
uitstroomsifo aan de achterzijde. De voet is groot, riemvormig afgeplat | | Van Noorwegen
tot de Canarische Eilanden, de westkust
van Afrika
(tot Angola) en in de Middellandse Zee. Niet autochtoon gemeld uit de Nederlandse
nabije
kustzone of het litoraal. Meermalen gevonden in door vissers opgeviste
tunicaten. De Gemarmerde streepschelp
leeft zeker
in het Nederlandse kustgebied, zoals behalve uit de visserijvangsten
ook blijkt
uit vondsten in aangespoelde tunicaten op Terschelling en Texel.
Op het strand: Behalve in tunicaten bereikt de soort ook vaak vers
of levend
onze stranden op drijvende voorwerpen, waarop ze met byssusdraden
vastzitten. | Leeft in het getijdengebied van rotskusten, vastgehecht
met
byssusdraden tussen wieren en vast substraat als Wulk, stenen,
lege
tweekleppigen en tussen kalkalgen, zoals Corallina officinalis. Vanaf
het litoraal
tot diepten
van enkele tientallen meters. De dieren kunnen zich ook actief
met de voet
verplaatsen. Opvallend is dat de soort ook vaak ingesloten leeft in
grote
tunicaten (manteldieren), met name de Vuilwitte of Ruwe zakpijp Ascidiella
aspersa, de Doorschijnende zakpijp Ciona
intestinalis, de Zeebes Dendrodioa
grossularia
en soorten als de Gezwollen bolzakpijp Synoicum pulmonaria en Ascidia mentula. Ze nestelen zich, geheel omgeven
door hun
eigen byssus, vaak met meerdere exemplaren tegelijk in de wanden
van de
mantelholte van de zakpijp. Doordat de dieren ook binnen in de zakpijp
rondkruipen,
kunnen ze ook worden uitgestoten en een vrijlevend
bestaan leiden. Het voedsel (plankton en kleine algen) wordt uit
het water
gefilterd, maar ook kleine detritusdeeltjes uit het bodemmateriaal
worden
opgenomen. Voortplanting in juli-augustus. Anders dan bij andere streepschelpen, brengen de larven van
de Gemarmerde
streepschelp eerst enige tijd door als pelagische larven in het
plankton.
Leeftijd: hoogstens 2 jaar. | | 506128 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Ronde zakpijp
Molgula manhattensis
|
Ronde zakpijp
Molgula manhattensis
De Ronde zakpijp is opvallend rond met schoorsteenvormige, duidelijk uitstekende in- en uitstroomopening die op vrijwel dezelfde hoogte zitten. De mantel is bezet met fijne haartjes waar vaak zand en slib aan vast zit.
Item 1 of 0
| Ronde zakpijp | Molgula manhattensis | | De Ronde zakpijp is opvallend rond met schoorsteenvormige, duidelijk uitstekende in- en uitstroomopening die op vrijwel dezelfde hoogte zitten. De mantel is bezet met fijne haartjes waar vaak zand en slib aan vast zit.
| Afmetingen: Doorsnede circa 3 cm. De in- en uitstroomopeningen steken 7 mm boven het lichaam uit.
Kleur: De mantel is doorschijnend grijs-groen van kleur, maar door slib vaak niet te zien.
| | De Ronde zakpijp is bekend uit de Waddenzee (Eemshaven, West-Terschelling, Texel, Den Helder), uit de Oosterschelde (Zijpe, haven Burghsluis, havenkanaal Zierikzee), uit hetKanaal door Zuid-Beveland en uit het Kanaal door Walcheren. Verder uit het Veerse Meer en uit de Westerschelde. Uit de Grevelingen zijn geen waarnemingen bekend. Deze soort vertoont zeer sterke schommelingen in aantal en sterft 's winters af.
| De soort is aan te treffen op allerlei hard substraat in rustig water. Vooral boeien en pontons in havens vormen een geliefde ondergrond. De soort is goed bestand tegen slibrijk water. De dieren worden vaak in groepjes dicht opeen waargenomen.
| | 103788
| Nederland | Zoutwater | MOO|SETL |
Ruwe zakpijp
Ascidiella aspersa
|
Ruwe zakpijp
Ascidiella aspersa
De Ruwe zakpijp is eivormig. De bovenkant is smaller dan de onderkant. De mantel is ruw en kraakbeenachtig en vaak rijkelijk begroeid, vaak met (kleinere) soortgenoten. De instroomopening zit aan de bovenzijde, de uitstroomopening op circa 1/3 van de lichaamslengte daar vandaan. Een andere naam is vuilwitte zakpijp
Item 1 of 0
| Ruwe zakpijp | Ascidiella aspersa | | De Ruwe zakpijp is eivormig. De bovenkant is smaller dan de onderkant. De mantel is ruw en kraakbeenachtig en vaak rijkelijk begroeid, vaak met (kleinere) soortgenoten. De instroomopening zit aan de bovenzijde, de uitstroomopening op circa 1/3 van de lichaamslengte daar vandaan. Een andere naam is vuilwitte zakpijp | Afmetingen: Lengte tot 10 cm. Breedte tot circa 5 cm bij de onderkant. Afstand tussen de in- en uitstroomopening is ongeveer 1/3 tot 1/2 van de lengte.
Kleur: De kleur varieert van vuil wit tot grijs tot licht bruin. | | De Ruwe zakpijp is één van de meest algemene soorten. Bekend uit de Grevelingen, Oosterschelde, Veerse Meer, Westerschelde, Noordzee, Waddenzee met name bekend van NIOZ-haventje op Texel en haven West-Terschelling. | Aan te treffen op allerlei hard substraat, waaronder pontons. De soort prefereert rustig water, bijvoorbeeld in havens. De dieren zijn solitair maar worden vaak bij- en op elkaar waargenomen. | | 103718 | Nederland | Zoutwater | MOO |