Gewone zeedonderpad
Myoxocephalus scorpius
|
Gewone zeedonderpad
Myoxocephalus scorpius
Zeevis. Min of meer ronde vis tot 30 cm, met een brede platte kop met veel stekels. Ook de eerste van de twee rugvinnen heeft stevige stekels. Vlekkerig bruin tot groen. Soms bijna exotische
kleuren: rood, roze en geel. In de paaitijd is de buik
van het mannetje rood, die van het vrouwtje oranje. Ze jagen vooral 's nachts. Vrij algemeen in de Nederlandse wateren en langs de kust.
Item 1 of 0
| Gewone zeedonderpad | Myoxocephalus scorpius | | Zeevis. Min of meer ronde vis tot 30 cm, met een brede platte kop met veel stekels. Ook de eerste van de twee rugvinnen heeft stevige stekels. Vlekkerig bruin tot groen. Soms bijna exotische
kleuren: rood, roze en geel. In de paaitijd is de buik
van het mannetje rood, die van het vrouwtje oranje. Ze jagen vooral 's nachts. Vrij algemeen in de Nederlandse wateren en langs de kust. | Afmetingen: Tot ca 30 cm. Gewoonlijk veel kleiner
Kleur: Het lichaam is vlekkerig bruin tot groen. Soms kunnen
Zeedonderpadden bijna exotische kleuren dragen, waaronder rood, roze en
geel. In de paartijd is de buik van het mannetje mooi rood en van het
vrouwtje oranje.
Vorm: Plompe vis met een brede, platte kop met vele stekels.
De dieren hebben twee rugvinnen, waarvan de eerste
stevige stekels heeft. (Omdat de dieren vaak stilliggen en goed kunnen worden
benaderd, is dit kenmerk toch goed waarneembaar.) Er zijn geen stekeltjes op de zijlijn, de flanken boven en onder de zijlijn zijn wel ruw met talrijke stekeltjes. Onder de kop zit een overstekende flap onder de kieuwen, die verbonden is met de buikhuid. | | Noord-Atlantische Oceaan, Spitsbergen, IJsland, Oostzee, via de Noordzee tot Bretagne. Vrij algemeen langs de Nederlandse kust. In Zeeland regelmatig in o.a. de Oosterschelde. | Bodemvis die zowel op zand als tussen stenen en wieren kan worden gevonden op een diepte van 4-60 meter. Zeedonderpadden jagen
vooral 's nachts. Het voedsel bestaat uit ongewervelde bodemdieren en kleine bodemvissen. Paaitijd: december-maart. De eieren worden in dikke kluiten tussen stenen afgezet en fanatiek bewaakt
door het mannetje (broedzorg). | | 127203 | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Groene zeedonderpad
Taurulus bubalis
|
Groene zeedonderpad
Taurulus bubalis
Zeevis. Tot 20 cm. Bruin
tot groen met donkere vlekken of dwarsbanden. Veel kleurvarianten. Soms
wit, oranje, geel of met rode tinten. In paaitijd met geelgroene
buik. Kop breed, met dikke lippen. Grote, hoog ingeplante ogen. Lichaam
gepantserd met beenplaten. Kieuwdeksels met stekels, de bovenste langer
dan
de oogdiameter. Mondhoeken met
vliezig draadje. Twee rugvinnen, de eerste met stevige stekels. De in
kluitjes gelegde eieren worden door het mannetje verdedigd. Voornamelijk
in Zeeland en plaatselijk verder van de kust (wrakken).
Item 1 of 0
| Groene zeedonderpad | Taurulus bubalis | | Zeevis. Tot 20 cm. Bruin
tot groen met donkere vlekken of dwarsbanden. Veel kleurvarianten. Soms
wit, oranje, geel of met rode tinten. In paaitijd met geelgroene
buik. Kop breed, met dikke lippen. Grote, hoog ingeplante ogen. Lichaam
gepantserd met beenplaten. Kieuwdeksels met stekels, de bovenste langer
dan
de oogdiameter. Mondhoeken met
vliezig draadje. Twee rugvinnen, de eerste met stevige stekels. De in
kluitjes gelegde eieren worden door het mannetje verdedigd. Voornamelijk
in Zeeland en plaatselijk verder van de kust (wrakken). | Afmetingen: Tot 20 cm.
Kleur: De basiskleur is bruin
tot groen met donkere vlekken of dwarsbanden, maar er komen zeer variabele kleurvarianten voor. Soms zelfs heel opvallende kleuren zoals wit, oranje, geel en rode tinten. In de paaitijd krijgen Groene Zeedonderpadden een kenmerkend geelgroene
buik.
Vorm: Brede kop met dikke lippen,
grote en hoog ingeplante ogen. Het lichaam is gepantserd met beenplaten. De
kieuwdeksels hebben stekels, waarvan de bovenste langer zijn dan
de oogdiameter. Lange stekel op de rand van de kieuwplaat. Aan beide mondhoeken hangt een kort wit
draadje. Onder de kieuwen ligt een membraan dat glad verbonden is met de buikhuid.
Vinnen: Twee rugvinnen, waarvan de eerste is
voorzien met stevige stekels. | | Noord-Atlantische Oceaan, vanaf IJsland en Noord-Noorwegen via de Oostzee, Britse eilanden en Noordzee tot Portugal. Vrij algemeen in Zeeland, verder schaars
langs de Nederlandse kust.
| De Groene Zeedonderpad is een algemeen voorkomende bodemvis. Ze zijn te vinden tussen stenen, op het zand, bij wrakken en tussen wier in ondiep water met een rotsige bodem, tot een diepte
van 30 m. Door hun camouflage zijn ze soms wat lastiger te zien. De dieren jagen vooral 's nachts. Paaitijd van februari tot mei. Zeedonderpadden leggen hun eieren in dikke kluiten en het mannetje
doet fanatiek aan broedzorg. De dieren eten diverse ongewervelde bodemdieren, waaronder wormen, weekdieren en kleine kreeftachtigen, maar ze jagen ook op kleine vissen.
| | 127204 | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Harnasmannetje
Agonus cataphractus
|
Harnasmannetje
Agonus cataphractus
Zeevis. Tot 20 centimeter. Bruin, grijs of groenachtig, met donkere dwarsbanden. Langwerpig lichaam bepantserd met gekielde (gegroefde) beenplaten. De kop
loopt uit in een spitse snuit, op de neus een
klein omhoog gericht puntje. Onderzijde van de snuit bezet
met een groot aantal korte kindraadjes.
Item 1 of 0
| Harnasmannetje | Agonus cataphractus | | Zeevis. Tot 20 centimeter. Bruin, grijs of groenachtig, met donkere dwarsbanden. Langwerpig lichaam bepantserd met gekielde (gegroefde) beenplaten. De kop
loopt uit in een spitse snuit, op de neus een
klein omhoog gericht puntje. Onderzijde van de snuit bezet
met een groot aantal korte kindraadjes. | Afmeting: tot 20 centimeter.
Kleur: Over het
algemeen bruin met donkere dwarsbanden, maar ook grijsachtige en
groenachtige kleuren zijn mogelijk.
Vorm: Slank, langwerpig lichaam, met een
karakteristieke bepantsering van beenplaten. Die beenplaten zijn gekield (voorzien van groefjes). De kop
loopt uit in een spitse snuit, waarvan het neusje karakteristiek in een
klein puntje omhoog gericht staat. Mond aan de onderkant van de kop (onderstandig). De onderzijde van de snuit is bezet
met een groot aantal korte kindraadjes.
Vinnen: 2 rugvinnen en 1 anaalvin. In de rugvin 5-6 stekels en 6-8 vinstralen. In de anaalvin 6-8 vinstralen in de aarsvin. | | | Harnasmannetjes leven vooral op zand- en modderbodems, waar ze met hun voeldraadjes op zoek zijn naar voedseldiertjes. Ze kunnen goed tegen brak water. Op diepten van 1 tot ca 300 meter. Het voedsel bestaat vooral uit vlokreeftjes, garnalen en visseneieren. | | 127190 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Slakdolf
Liparis liparis liparis
|
Slakdolf
Liparis liparis liparis
Zeevis. Tot 18 cm. Vaak kleiner. Geelbruin of grijsgroen, vaak met schuine bruingrijze strepen. Jongere exemplaren egaal bruin of zwart. Mannetjes in de paaitijd oranjerood. Stompe
kop, kleine oogjes, neusgaten buisvormig. Schubloze gladde en slijmerige huid. Vaak
in kenmerkende houding, met de staart omgeslagen langs het
lichaam. Lange rug- en anaalvin. Buikvinnen zijn vergroeid tot een zuigschijf. Niet algemeen.
Item 1 of 0
| Slakdolf | Liparis liparis liparis | | Zeevis. Tot 18 cm. Vaak kleiner. Geelbruin of grijsgroen, vaak met schuine bruingrijze strepen. Jongere exemplaren egaal bruin of zwart. Mannetjes in de paaitijd oranjerood. Stompe
kop, kleine oogjes, neusgaten buisvormig. Schubloze gladde en slijmerige huid. Vaak
in kenmerkende houding, met de staart omgeslagen langs het
lichaam. Lange rug- en anaalvin. Buikvinnen zijn vergroeid tot een zuigschijf. Niet algemeen. | Afmetingen:
Tot 18 cm. Vaak kleiner.
Kleur: Geelbruin of grijsgroen, veelal voorzien van een
kenmerkend streeppatroon van schuine bruingrijze strepen. De jongere exemplaren zijn vaker egaal bruin
tot zwart gekleurd en goed gecamoufleerd. Mannetjes in de paaitijd meestal oranjerood.
Vorm: Stompe kop met kleine tandjes. Kleine oogjes, voorste neusgaten als kleine buisjes. Lijkt in vorm op een donker gekleurd kikkervisje. De huid is
schubloos glad en slijmerig. wordt meestal gevonden
in een kenmerkende houding, waarbij de staart omgeslagen langs het
lichaam wordt gehouden.
Vinnen: Met een en lange rugvin en idem anaalvin. Beiden zijn achteraan via een membraam verbonden met de staart. Borstvinnen vrij groot, afgerond. De buikvinnen zijn vergroeid tot een zuigschijf. | | Een vis van koudere streken. Noord-Oostelijke Atlantische Oceaan, IJsland, Groenland, Barents
Sea, Nova Zembla, Spitsbergen, zuidelijk tot de Britse eilanden en de Noordzee. In Nederland relatief schaars voornamelijk in herfst en winter. | De Slakdolf leeft op de bodem, vanaf ondiep in het sublitoraal tot ruim 300 m diepte. Vaak op hard substraat. Het voedsel bestaat uit kreeftachtigen, kleine visjes en polychaete (borstel-)wormen. Slakdolven worden het meest gezien tijdens hun voortplantingsseizoen in de herfst en winter. Ze zijn dan het opvallendst getekend en op hun grootst. Je kunt ze dan aantreffen tussen de rotsige bodems zoals de Zeeuwse dijken. De tot 1,5 mm grote eieren worden in kluiten in geweisponzen en soms op de bodem gelegd. De na 6-8 weken uitgekomen larven verblijven enige tijd in het plankton. De dieren lijken meestal voorkeur te geven aan de verder uit de kust gelegen gebieden. | De dieren mijden de kust in de winter en de zomer. | 293624 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Snotolf
Cyclopterus lumpus
|
Snotolf
Cyclopterus lumpus
Zeevis. Een plompe, hoekige vis met een stompe kop en kleine bek en kleine ogen. Op de huid staan benige knobbels. Vrouwtjes tot 70, mannetjes tot 50 cm. Groenachtig grijs, jonge dieren geel tot groen, met een zilveren kopstreep. Mannetjes in de paaitijd oranjerood, vrouwtjes blauwachtig. Geen voorste rugvin, de rug is verhoogd. Buikvinnen vergroeid tot zuigschijf.
Item 1 of 0
| Snotolf | Cyclopterus lumpus | | Zeevis. Een plompe, hoekige vis met een stompe kop en kleine bek en kleine ogen. Op de huid staan benige knobbels. Vrouwtjes tot 70, mannetjes tot 50 cm. Groenachtig grijs, jonge dieren geel tot groen, met een zilveren kopstreep. Mannetjes in de paaitijd oranjerood, vrouwtjes blauwachtig. Geen voorste rugvin, de rug is verhoogd. Buikvinnen vergroeid tot zuigschijf. | Afmetingen: ca 35-40 cm (mannetjes maximaal 50, vrouwtjes 70).
Kleur: Groenachtig grijs. In de paaitijd worden de mannetjes oranjerood en de vrouwtjes helder-blauwgroen. Jonge dieren van ca 5 mm zijn geel tot groen met
een zilveren streep op de kop.
Vorm:
Plompe, hoekig vis, met een ruwe schubloze huid met benige platen, waarop in zeven lengterijen knobbels staan. De kop is
stomp met een kleine bek en kleine ogen.
Vinnen:
De voorste rugvin ontbreekt.
Daar voor in de plaats is de rug verhoogd. De tweede rugvin is normaal.
Anaalvin met tot 11 vinstralen. Onder de buik zijn de buikvinnen vergroeid tot een grote zuigschijf,
waarmee de dieren zich stevig kunnenvasthouden aan een harde ondergrond. | | Vanaf het Arctisch gebied en de Oostzee, via de Noordzee tot in het noorden van de Atlantische Oceaan (Bretagne). In Nederland vooral in het paaiseizoen en tot het uitkomen van de eieren (mannetjes) in het kustgebied. | Vrij zwemmend of bij de bodem levend, op diepten tot 400 meter. In het paaiseizoen, dat in de winter valt, kunnen Snotolfen in ondiep water tussen stenen worden gevonden, waar ze hun nestplaatsen hebben uitgekozen. Tot eind april zijn volwassen dieren in de Oosterschelde en het Grevelingenmeer te zien. De klompen roze eitjes worden door het mannetje bewaakt en verzorgd (broedzorg) tot ze na 6 tot 8 weken uitkomen. De uit het ei gekomen jonge snotolfjes blijven gedurende het voorjaar in dichte wierbegroeiing verscholen, waar ze relatief snel groeien. Tot het voedsel behoren meerdere soorten ongewervelde bodemdieren, waronder wormen en weekdieren, maar ook kwallen en kleine vissen. | De Snotolf vertoont een duidelijk seizoenspatroon. De trefkansen zijn
het hoogst in april, als gevolg van trek- en paaigedrag.
De dieren paaien in februari en maart in de wierzone. Na het paaien
gaan de vrouwtjes terug naar open water. Het mannetje blijft ca. twee
maanden bij de eitjes om in mei weer weg te trekken. | 127214 | Nederland | Zoutwater | MOO |