Harnasmannetje
Agonus cataphractus
|
Harnasmannetje
Agonus cataphractus
Zeevis. Tot 20 centimeter. Bruin, grijs of groenachtig, met donkere dwarsbanden. Langwerpig lichaam bepantserd met gekielde (gegroefde) beenplaten. De kop
loopt uit in een spitse snuit, op de neus een
klein omhoog gericht puntje. Onderzijde van de snuit bezet
met een groot aantal korte kindraadjes.
Item 1 of 0
| Harnasmannetje | Agonus cataphractus | | Zeevis. Tot 20 centimeter. Bruin, grijs of groenachtig, met donkere dwarsbanden. Langwerpig lichaam bepantserd met gekielde (gegroefde) beenplaten. De kop
loopt uit in een spitse snuit, op de neus een
klein omhoog gericht puntje. Onderzijde van de snuit bezet
met een groot aantal korte kindraadjes. | Afmeting: tot 20 centimeter.
Kleur: Over het
algemeen bruin met donkere dwarsbanden, maar ook grijsachtige en
groenachtige kleuren zijn mogelijk.
Vorm: Slank, langwerpig lichaam, met een
karakteristieke bepantsering van beenplaten. Die beenplaten zijn gekield (voorzien van groefjes). De kop
loopt uit in een spitse snuit, waarvan het neusje karakteristiek in een
klein puntje omhoog gericht staat. Mond aan de onderkant van de kop (onderstandig). De onderzijde van de snuit is bezet
met een groot aantal korte kindraadjes.
Vinnen: 2 rugvinnen en 1 anaalvin. In de rugvin 5-6 stekels en 6-8 vinstralen. In de anaalvin 6-8 vinstralen in de aarsvin. | | | Harnasmannetjes leven vooral op zand- en modderbodems, waar ze met hun voeldraadjes op zoek zijn naar voedseldiertjes. Ze kunnen goed tegen brak water. Op diepten van 1 tot ca 300 meter. Het voedsel bestaat vooral uit vlokreeftjes, garnalen en visseneieren. | | 127190 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Pitvis
Callionymus lyra
|
Pitvis
Callionymus lyra
Zeevis. Een platte, slanke bodemvis tot 30 cm, met een driehoekige kop waar de ogen boven op staan. De voorste rugvin is verhoudingsgewijs hoog, de tweede lager en langer. Lichtbruin met van bovenaf gezien drie donkere banden. Mannetjes zijn in de paaitijd erg kleurrijk, met iriserend blauwe en gele vlekken en strepen op de vinnen en het lijf. Beste kenmerk is dat de snuitlengte 2 tot 3 keer de oogdiameter en zitten er 4 achterwaarts gerichte stekels op het kieuwdeksel.
Item 1 of 0
| Pitvis | Callionymus lyra | | Zeevis. Een platte, slanke bodemvis tot 30 cm, met een driehoekige kop waar de ogen boven op staan. De voorste rugvin is verhoudingsgewijs hoog, de tweede lager en langer. Lichtbruin met van bovenaf gezien drie donkere banden. Mannetjes zijn in de paaitijd erg kleurrijk, met iriserend blauwe en gele vlekken en strepen op de vinnen en het lijf. Beste kenmerk is dat de snuitlengte 2 tot 3 keer de oogdiameter en zitten er 4 achterwaarts gerichte stekels op het kieuwdeksel. | Afmetingen: tot 30 cm.
Kleur: Buiten het paaiseizoen en
vrouwtjes het hele jaar door, zijn Pitvissen lichtbruin met van bovenaf
gezien drie donkere banden over de rug. Mannetjes zijn in de paaitijd erg kleurrijk, met iriserend blauwe en gele vlekken
en strepen op de vinnen en het lijf. Vrouwtjes hebben minder opvallende kleuren tijdens het paaiseizoen, en de rugvin is bescheidener van lengte.
Vorm: Een platte, slanke bodemvis met een driehoekige kop waar
de ogen boven op staan.
Vinnen: De voorste rugvin is verhoudingsgewijs enorm
hoog, de tweede rugvin is lager en langer vooral bij de mannetjes. Deze
rugvin wordt gebruikt voor de balts tijdens de paaitijd. | | Oost-Atlantische Oceaan, Oostzee, Noordzee. Langs de Nederlandse kust algemeen. | Pitvissen leven op zand- en slikbodems van ondiep water gewoonlijk tot ca. 100 m (tot 400 m bekend). Ze kunnen zich ingraven en fel jagen op bijvoorbeeld garnaaltjes. Tot het voedsel behoren verder wormen en weekdieren. Paait van februari tot maart. De eieren worden nabij het
wateroppervlak afgezet. Opvallend is dat in Zeeland het meerendeel van de populatie uit vrouwtjes bestaat. Het paringsritueel is een leuk
gezicht; mannetje en vrouwtje zwemmen paarsgewijs omhoog om in open
water de bevruchting te laten plaatsvinden. | | 126792 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Vijfdradige meun
Ciliata mustela
|
Vijfdradige meun
Ciliata mustela
Mariene vissoort (zeevis). 17-20 cm (tot 30 cm). Donkerbruine rug en een
lichte buik. Langgerekt, glad lichaam. Kop minder dan 1/5 deel van het
lichaam, met daarop vooraan vijf tastdraden: één aan de kin, twee op de
bovenlip en twee bij de neusgaten. Meunen hebben twee rugvinnen, de
voorste heeft één stekeltje en een kort rijtje in een groeve gelegen
vinstraaltjes, de achterste is lang en loopt door tot aan de staart,
evenals de anaalvin. Leeft in vrij ondiep water, onder wier en tussen
stenen. In het Nederlandse kustgebied vrij algemeen.
Item 1 of 0
| Vijfdradige meun | Ciliata mustela | | Mariene vissoort (zeevis). 17-20 cm (tot 30 cm). Donkerbruine rug en een
lichte buik. Langgerekt, glad lichaam. Kop minder dan 1/5 deel van het
lichaam, met daarop vooraan vijf tastdraden: één aan de kin, twee op de
bovenlip en twee bij de neusgaten. Meunen hebben twee rugvinnen, de
voorste heeft één stekeltje en een kort rijtje in een groeve gelegen
vinstraaltjes, de achterste is lang en loopt door tot aan de staart,
evenals de anaalvin. Leeft in vrij ondiep water, onder wier en tussen
stenen. In het Nederlandse kustgebied vrij algemeen. | Afmetingen: 17-20 cm (tot 30 cm).
Kleur: De rug is donkerbruin, de flanken en buik zijn licht grijsbruin.
Vorm: Lichaam langgerekt met zeer kleine schubben. Komt eerder glad over. De kop is kort, minder dan 1/5 van de totale lengte. Op de kin één één
draadvormig uitsteeksel, bovenop de snuit vier tastdraden (twee op de bovenlip en twee bij de neusgaten). Aan deze vijf tastdraden dankt de soort haar Nederlandse naam.
Vinnen: Twee rugvinnen, waarvan de eerste één veel langere en hardere stekelachtige vinstraal heeft en verder een kort rijtje zachte vinstralen die in een groef liggen. De tweede rugvin is zeer lang en loopt door tot aan de staart. Ook de anaalvin is lang en begint nog voor het midden. De staart is afgerond. De buikvin staat ver naar voren ingeplant, onder het kieuwdeksel.
Nadere kenmerken: Vinstralen: eerste rugvin met 1 stevige en 50-60 normale vinstralen, tweede rugvin met 2 stevige en 45-56 zachte vinstralen, anaalvin met 40-46 vinstralen. | | Leeft vooral in ondiep water, vooral in de kustzone en wierzones, tot een diepte van 20 meter. Vaak op zandbodems en hard substraat, soms op modderbodems. Prefereert plaatsen met veel schuilmogelijkheden, zoals bij wrakken en tussen stenen. De paaitijd valt in de herfst, winter en het vroege voorjaar. Na het uitkomen van de eieren leven de vislarven enige tijd in het plankton. Het voedsel van volwassen dieren bestaat uit kreeftachtigen, o.a. garnalen, wormen, slakken en soms uit kleinere vissen. Dieren die in voorjaar en zomer dicht bij de kust verblijven, trekken aan het eind van de herfst wat dieper de Noordzee in om te paaien. In het voorjaar keren ze weer terug. | Noordoost-Atlantische Oceaan, vanaf IJsland en noord-Noorwegen via de Noordzee en rondom de Britse eilanden, via de Franse, Spaanse en Portugese Atlantische kust tot het zuiden van Portugal. Langs de Nederlandse kust vrij algemeen. Met name in Zeeland, ook in de Waddenzee en regelmatig in de open Noordzee, rondom wrakken. | Dieren die in voorjaar en zomer dicht bij de kust verblijven,
trekken aan het eind van de herfst naar de Noordzee, om weer terug te
keren in het
voorjaar. | 126448 | Nederland | Zoutwater | MOO |