Gekraagde vlokslak
Aeolidiella alderi
/Gekraagde%20vlokslak_Aeloidiella%20Alderi_Luc%20Rooman%20(1000x667).jpg)
Lees verder...
|
Gekraagde vlokslak
Aeolidiella alderi
Zeenaaktslak. Tot 37 mm. Doorschijnend wit, soms
geel of roodachtig, zonder stippen. Inhoud cerata rozerood of oranje, cnidosac aan de uiteinden als witte vlek. De rijen licht gekleurde cerata vlak achter de kop doen aan
een ouderwetse plooikraag denken. Rhinoforen glad met witte
uiteinden (bij gele of rode dieren meer gelig). Ogen grijs, zichtbaar aan de
basis van de koptentakels. Eieren: ongeveer cirkelvormige witte, losjes in lussen afgezette snoeren met
relatief grote eieren, afgezet op diverse substraten in het
litoraal. Zeeland, schaars.
Lees verder...
| Gekraagde vlokslak | Aeolidiella alderi | Zeenaaktslak. Tot 37 mm. Doorschijnend wit, soms
geel of roodachtig, zonder stippen. Inhoud cerata rozerood of oranje, cnidosac aan de uiteinden als witte vlek. De rijen licht gekleurde cerata vlak achter de kop doen aan
een ouderwetse plooikraag denken. Rhinoforen glad met witte
uiteinden (bij gele of rode dieren meer gelig). Ogen grijs, zichtbaar aan de
basis van de koptentakels. Eieren: ongeveer cirkelvormige witte, losjes in lussen afgezette snoeren met
relatief grote eieren, afgezet op diverse substraten in het
litoraal. Zeeland, schaars. | Afmetingen: Tot 37 mm.
Kleur: Lichaam meestal deels doorschijnend wit met doorschemerende organen in de rug. Soms sterker geel of roodachtig gekleurd, zonder stippen. Cnidosac aan de uiteinden van de cerata meestal gemaskeerd door witte vlek aan het uiteinde. Vooral bij de vooraan staande, kraagvormig afgezette papillen is de cnidosac gezwollen en wit.
Vorm: Vooral opvallend zijn de karakteristieke rijen licht gekleurd cerata vlak achter de kop, die aan een ouderwetse plooikraag doen denken. De cerata vormen tot 15 lengterijen aan beide kanten van het lichaam. De rhinoforen zijn glad, meestal wit met melkwitte uiteinden. Bij gele of rode dieren zijn de uiteinden meer gelig. Kop in dezelfde kleur als het lichaam met aan de basis van de koptentakels duidelijk door de huid zichtbare grijze ogen.
Eieren: Grote vlakke, min of meer cirkelvormige, losjes in lussen gewonden, spiraalvormige gelatineuze massa. Meestal wit, maar kan ook meer lichtgeel zijn. Het eisnoer bevat honderden relatief grote eieren. De eisnoeren worden afgezet op alle mogelijke substraten in het litoraal en bovenste sublltoraal. | | Vermoedelijk vooral zuidelijke soort. Bekend van de zuidkusten van Engeland en van Ierland, langs de Atlantische kust tot Portugal en in de Middellandse Zee.
In Nederland aangetroffen in Zeeland (Oosterschelde), o.m. bekend van Burghsluis en Anna Frisopolder. | Vooral een soort van de getijdenzone. De meeste zeenaaktslakken komen voornamelijk onder de
laagwaterlijn voor. Slak met een directe ontwikkeling,
uit het ei komen direct rondkruipende jonge slakjes, er is dus geen pelagisch/planktonisch larvenstadium. Net als de andere twee Nederlandse vlokslakken voedt de soort zich met zeeanemonen. Het dier is
immuun voor de netelcellen (het gif) van de zeeanemonen en slaat dit
zelfs op in de papillen. Niet alleen maakt dit de soort voor vissen en andere
roofvijanden ongeschikt als voedsel, maar ze gebruiken de opgslagen nematocysten zelf. Voor het voeden kunnen de dieren zelf de in hun cerata opgeslagen nematocysten in de prooi harpoeneren om deze te verlammen. Als voedsel worden golfbrekeranemonen en
slibanemonen vermeld, beide talrijk in de Oosterschelde. | | 138710 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|ANM |
Gekroesd fonteinkruid
Potamogeton crispus
/Gekroesd%20fonteinkruid_Potamogeton%20crispus_Haringvliet_den%20Bommel_05-06-2016_Richard%20de%20Kok.jpg)
Lees verder...
|
Gekroesd fonteinkruid
Potamogeton crispus
Zoetwaterplant. De stengels zijn naar boven toe vertakt en bovenaan zigzagsgewijs geknikt en afgeplat, met twee groeven. De ondergedoken bladeren zijn glanzend heldergroen of rossig, smal langwerpig, gegolfd, gekroesd, gezaagd en doorschijnend. Ze hebben een halfstengelomvattende voet, een afgeronde top en worden 0,5-1,5 cm breed en tot 10 cm lang. Aan de top van de bladrand zitten scherpe tandjes en vaak ook langs de rest van de bladrand. De steunblaadjes zijn klein en niet vergroeid.
Lees verder...
| Gekroesd fonteinkruid | Potamogeton crispus | Zoetwaterplant. De stengels zijn naar boven toe vertakt en bovenaan zigzagsgewijs geknikt en afgeplat, met twee groeven. De ondergedoken bladeren zijn glanzend heldergroen of rossig, smal langwerpig, gegolfd, gekroesd, gezaagd en doorschijnend. Ze hebben een halfstengelomvattende voet, een afgeronde top en worden 0,5-1,5 cm breed en tot 10 cm lang. Aan de top van de bladrand zitten scherpe tandjes en vaak ook langs de rest van de bladrand. De steunblaadjes zijn klein en niet vergroeid. | | | | Zonnige plaatsen in niet te ondiep, helder, matig voedselrijk tot voedselrijk, soms iets vervuild, zoet, zelden zwak brak, stilstaand of zwak stromend, zwak zuur tot kalkrijk water met een bodem van zand, leem, zavel en klei met weinig organische stof. | | 594796 | Soortenalbum | Nederland | Zoetwater | MOO |
Gekromde zeeborstel
Hydrallmania falcata
/Gekromde%20zeeborstel_Hydrallmania%20falcata_Oosterschelde_Wemeldinge_5-3-2016_Johan%20Bolckmans.jpg)
Lees verder...
|
Gekromde zeeborstel
Hydrallmania falcata
Hydropoliep. Mariene soort. De hoofdstam vormt een lange, in open spiraal groeiend, van minimaal 50 cm lengte. De stam zigzagt omhoog.
Lees verder...
| Gekromde zeeborstel | Hydrallmania falcata | Hydropoliep. Mariene soort. De hoofdstam vormt een lange, in open spiraal groeiend, van minimaal 50 cm lengte. De stam zigzagt omhoog. | | | | | | 117890 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gekrulde vlokslak
Aeolidia filomenae
/Gekrulde%20vlokslak_Aeolidia%20filomenae_Nederland_Marion%20Haarsma_II.jpg)
Lees verder...
|
Gekrulde vlokslak
Aeolidia filomenae
Zeenaaktslak. Karakterisitiek is de Y-vormige tekening op de kop. Cerata afgeplat, breed aan de basis en in duidelijke rijen. De cerata krullen naar binnen.
Lees verder...
| Gekrulde vlokslak | Aeolidia filomenae | Zeenaaktslak. Karakterisitiek is de Y-vormige tekening op de kop. Cerata afgeplat, breed aan de basis en in duidelijke rijen. De cerata krullen naar binnen. | | | | | | 880371 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Gele haarkwal
Cyanea capillata
/GeleHaarkwalCyaneaCapillata_Amelapril14_RHB_DSCN1352.jpg)
Lees verder...
|
Gele haarkwal
Cyanea capillata
<p>Schijfkwal. Mariene soort. Tot ca 50 cm in doorsnede Vaak geelachtig, maar lang niet altijd: kleurloos tot bruinrood komt ook voor. Plat, schotelvormig scherm (hoed), door insnijdingen in meestal 16 (tot 20) geplooide lobben
verdeeld. Moeilijk te onderscheiden van de Blauwe haarkwal. Verschillen o.a. in septen van de kringspier en radiale rijen gaatjes in de spieren. Zeer veel dunne, haarachtige
tentakels (meer en langer dan Blauwe haarkwal) Steekt zeer pijnlijk. Relatief zeldzame soort op onze kust.</p>
Lees verder...
| Gele haarkwal | Cyanea capillata | Schijfkwal. Mariene soort. Tot ca 50 cm in doorsnede Vaak geelachtig, maar lang niet altijd: kleurloos tot bruinrood komt ook voor. Plat, schotelvormig scherm (hoed), door insnijdingen in meestal 16 (tot 20) geplooide lobben
verdeeld. Moeilijk te onderscheiden van de Blauwe haarkwal. Verschillen o.a. in septen van de kringspier en radiale rijen gaatjes in de spieren. Zeer veel dunne, haarachtige
tentakels (meer en langer dan Blauwe haarkwal) Steekt zeer pijnlijk. Relatief zeldzame soort op onze kust. | Afmetingen: Tot ca. 50 cm in doorsnede (er zijn uit het buitenland aanzienlijk
grotere exemplaren gemeld).
Kleur: Vaak geelachtig, maar lang niet altijd:
kleurloos tot bruinrood komt ook voor.
Vorm: Vrij platte, gelei-achtige kwal met een
schotelvormig scherm (hoed). De bij de Blauwe haarkwal aanwezige wratjes of bultjes boven op het scherm ontbreken. Het scherm is door insnijdingen in meestal 16 (tot 20) geplooide lobben verdeeld. Aan de binnenzijde van de hoed zitten kringspieren, die de pulserende beweging bij het zwemmen maken. De structuur van de kringspieren bij de Gele haarkwal verschilt van die van de Blauwe. Bij de Gele is de kringspier onderbroken door radiaire septen en (bij grote exemplaren) komen radiale rijen gaatjes in de spieren voor. Onder het scherm zit een zeer groot aantal lange, dunne, haarachtige
tentakels, aanzienlijk meer dan bij de Blauwe haarkwal. Deze tentakels bevatten netelcellen.
Overig: De draadvormige
tentakels van de Gele haarkwallen kunnen de mens uiterst pijnlijk steken. | | Koudwatersoort met een zeer wijde verspreiding op het Noordelijk halfrond. Globaal gezien van de Poolzee, via de Westelijke Oostzee en de Noordzee tot de Franse kust. Ook aan beide Noord-Amerikaanse kusten tot Mexico en Californië. De Noordzee lijkt ongeveer in de zuidgrens van het verspreidingsgebied te liggen. De soort is in Nederland schaars tot zeldzaam (diverse meldingen hebben betrekking op gele vormen van de Blauwe haarkwal). Langs de Belgische en Noord-Franse kust nog zeldzamer. Over het poliepstadium is niets bekend.
Op het strand: vooral in de herfst te verwachten. | Vrij levend in de
waterkolom. De kwalpoliepjes groeien op hard substraat. Gescheiden geslachten.
De poliepen eten dierlijk plankton. Volwassen dieren (kwalstadium) vangen
grotere prooien als vissen en andere kwallen. Zie verder bij de Blauwe haarkwal. | | 135301 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gele wratspons
Celtodoryx ciocalyptoides
/Bleke%20badspons_Celtodoryx%20ciocalyptiodes_Ron%20Offermans.jpg)
Lees verder...
|
Gele wratspons
Celtodoryx ciocalyptoides
Mariene spons. Exoot uit de Pacifische oceaan die zich na import van Japanse oesters vanuit Bretagne verspreidde. Kan tot 25 m<sup>2</sup> worden. Bijna
altijd bleekgeel, een enkele keer bleekbruin. Een zachte, bleekgele
spons met een massief aandoende,
bloemkoolachtige structuur. Vooral jonge exemplaren hebben
uiteinden die tweevoudig vertakt zijn en semitransparant met een
aderstructuur.
Lees verder...
| Gele wratspons | Celtodoryx ciocalyptoides | Mariene spons. Exoot uit de Pacifische oceaan die zich na import van Japanse oesters vanuit Bretagne verspreidde. Kan tot 25 m2 worden. Bijna
altijd bleekgeel, een enkele keer bleekbruin. Een zachte, bleekgele
spons met een massief aandoende,
bloemkoolachtige structuur. Vooral jonge exemplaren hebben
uiteinden die tweevoudig vertakt zijn en semitransparant met een
aderstructuur. | Afmetingen: Kan erg groot worden, er is bij Tholen zelfs een exemplaar gevonden van 25 m2.
Kleur: Bijna altijd bleekgeel, een enkele keer bleekbruin.
Vorm: Een zachte, bleekgele spons die een massief aandoende,
bloemkoolachtige structuur heeft. Met name jonge exemplaren hebben
uiteinden die semitransparant zijn, enigzins dichotoom (tweevoudig)
vertakt zijn en een aderstructuur vertonen. De spons breekt gemakkelijk af.
Spicula: Veel puntige spicula van 100 um. Grotere spicula van mewer dan 200 um hebben aan beide zijden knotsvormige uiteinden met stekeltjes. Ook 'dubbele ankertjes' van ongeveer 50 um aanwezig. Zie foto's. | | Onbekend, vermoedelijk een exoot. Komt Zeeland, in de Oosterschelde, veel voor. | De Gele wratspons komt zeker vanaf 2002 in de Oosterschelde voor, voornamelijk op plaatsen waar het water stevig kan stromen. | | 559274 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gemarmerde marmerkreeft
Jassa marmorata
/Marmerkreeftje_Jassa-marmorata_Noordzee_Arjan-Gittenberger_800.png)
Lees verder...
|
Gemarmerde marmerkreeft
Jassa marmorata
<p>Mariene marmerkreeftjes. Tot 10 mm. Voorrand van de basis van de 2e poot (mannetje, vrouwtje) met lange haren. Haren op voorrand van de basis van de 2e poot (mannetje, vrouwtje) ongeveerd. Hand van 2e poot met duimvormig uitsteeksel bij het mannetje, concaaf, zonder uitsteeksel bij het vrouwtje. Kleur een gemarmerd kleurpatroon van bruine vlekken op een crèmekleurige ondergrond.</p>
Lees verder...
| Gemarmerde marmerkreeft | Jassa marmorata | Mariene marmerkreeftjes. Tot 10 mm. Voorrand van de basis van de 2e poot (mannetje, vrouwtje) met lange haren. Haren op voorrand van de basis van de 2e poot (mannetje, vrouwtje) ongeveerd. Hand van 2e poot met duimvormig uitsteeksel bij het mannetje, concaaf, zonder uitsteeksel bij het vrouwtje. Kleur een gemarmerd kleurpatroon van bruine vlekken op een crèmekleurige ondergrond. | Kleur: het dier bezit een gemarmerd kleurpatroon van bruine vlekken op een crèmekleurige ondergrond. | | | Jassa marmorata is in alle mariene getijdenwateren van het Deltagebied te verwachten. Vooral op plaatsen met veel golfslag en/of stroming. Deze soort leeft in kokers op stenen, wieren en vastzittende ongewervelden. | | 102433 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | |
Gemarmerde streepschelp
Modiolarca subpictus
/Gemarmerde%20streepschelp_Modiolarca%20subpicta.jpg)
Lees verder...
|
Gemarmerde streepschelp
Modiolarca subpictus
Mariene tweekleppige. Tot 20 mm. Geelwit
of oranje, al dan niet met een gemarmerd vlekkenpatroon van roodbruine
tot paarse vlekjes en strepen. Opperhuid lichtgroen, rood of bruin.
Dunschalig, zeer bol, top vrijwel vooraan. Onderrand in het midden niet,
of nauwelijks uitgebogen. Stralende verticale groeven op voor- en
achterkant, glad in het midden. Leeft vastgehecht
met
byssusdraden tussen wieren en ander materiaal, vanaf
het litoraal
tot diepten
van enkele tientallen m. Leeft ook vaak met meerdere tegelijk ingesloten in
grote
tunicaten en kan zo aanspoelen op het strand. Ook soms vastgehecht op drijvende voorwerpen.
Lees verder...
| Gemarmerde streepschelp | Modiolarca subpictus | Mariene tweekleppige. Tot 20 mm. Geelwit
of oranje, al dan niet met een gemarmerd vlekkenpatroon van roodbruine
tot paarse vlekjes en strepen. Opperhuid lichtgroen, rood of bruin.
Dunschalig, zeer bol, top vrijwel vooraan. Onderrand in het midden niet,
of nauwelijks uitgebogen. Stralende verticale groeven op voor- en
achterkant, glad in het midden. Leeft vastgehecht
met
byssusdraden tussen wieren en ander materiaal, vanaf
het litoraal
tot diepten
van enkele tientallen m. Leeft ook vaak met meerdere tegelijk ingesloten in
grote
tunicaten en kan zo aanspoelen op het strand. Ook soms vastgehecht op drijvende voorwerpen. | Afmetingen:
L. tot 20 mm, H. tot 12 mm.
Schelpkleur: Geelwit
of oranje, al dan niet met een gemarmerd vlekkenpatroon van roodbruine
tot paarse vlekjes en strepen. De opperhuid is lichtgroen, bij jongere
dieren meer rood of bruin, de binnenzijde van de schelp glanzend,
parelmoerachtig.
Schelpvorm: Dunschalig, top en schelpen zeer bol, top vrijwel vooraan gelegen. De
onderrand is in het midden niet, of in elk geval niet duidelijk uitgebogen
Sculptuur: Stralende verticale groeven op voor- en achterkant, glad in het midden.
Slot: Geen slottanden, fijn gecreneleerde slotplaat.
Binnenzijde schelp: Binnenin een groot en klein spierindruksel.
Dier: Korte instroomsifo aan de voorzijde en een aparte
uitstroomsifo aan de achterzijde. De voet is groot, riemvormig afgeplat | | Van Noorwegen
tot de Canarische Eilanden, de westkust
van Afrika
(tot Angola) en in de Middellandse Zee. Niet autochtoon gemeld uit de Nederlandse
nabije
kustzone of het litoraal. Meermalen gevonden in door vissers opgeviste
tunicaten. De Gemarmerde streepschelp
leeft zeker
in het Nederlandse kustgebied, zoals behalve uit de visserijvangsten
ook blijkt
uit vondsten in aangespoelde tunicaten op Terschelling en Texel.
Op het strand: Behalve in tunicaten bereikt de soort ook vaak vers
of levend
onze stranden op drijvende voorwerpen, waarop ze met byssusdraden
vastzitten. | Leeft in het getijdengebied van rotskusten, vastgehecht
met
byssusdraden tussen wieren en vast substraat als Wulk, stenen,
lege
tweekleppigen en tussen kalkalgen, zoals Corallina officinalis. Vanaf
het litoraal
tot diepten
van enkele tientallen meters. De dieren kunnen zich ook actief
met de voet
verplaatsen. Opvallend is dat de soort ook vaak ingesloten leeft in
grote
tunicaten (manteldieren), met name de Vuilwitte of Ruwe zakpijp Ascidiella
aspersa, de Doorschijnende zakpijp Ciona
intestinalis, de Zeebes Dendrodioa
grossularia
en soorten als de Gezwollen bolzakpijp Synoicum pulmonaria en Ascidia mentula. Ze nestelen zich, geheel omgeven
door hun
eigen byssus, vaak met meerdere exemplaren tegelijk in de wanden
van de
mantelholte van de zakpijp. Doordat de dieren ook binnen in de zakpijp
rondkruipen,
kunnen ze ook worden uitgestoten en een vrijlevend
bestaan leiden. Het voedsel (plankton en kleine algen) wordt uit
het water
gefilterd, maar ook kleine detritusdeeltjes uit het bodemmateriaal
worden
opgenomen. Voortplanting in juli-augustus. Anders dan bij andere streepschelpen, brengen de larven van
de Gemarmerde
streepschelp eerst enige tijd door als pelagische larven in het
plankton.
Leeftijd: hoogstens 2 jaar. | | 506128 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gemarmerde zwemkrab
Liocarcinus marmoreus
/Gemarmerde%20zwemkrab_Liocarcinus%20marmoreus_Reindert%20Nijland.jpg)
Lees verder...
|
Gemarmerde zwemkrab
Liocarcinus marmoreus
HerkenningBreedte tot 42 mm (carapax). Kleur: Lichtbruin, roodbruin, rood, donkerbruin of paarsblauw gemarmerd. Soms wit of lichtpaars tot blauwgrijs. Meestal zijn op de poten rode tot roodbruine banden aanwezig. Bij oude, dode exemplaren verdwijnt de kleur. Rugschild fijn gekorreld (gegranuleerd) maar lijkt glad. Op de voorrand tussen de ogen staan drie vrij stompe tanden, waarvan de middelste het kleinst is. Op de beide voor-zijranden staan vijf zijtanden, waarvan de voorste twee duidelijk minder spits zijn dan de laatste drie. Op de carpus van de schaarpoten staan 2 zeer vlakke, onduidelijke tanden. Een derde tand ontbreekt, waardoor de carpus is afgerond. De snijvlakken van de vingers zijn onregelmatig en grof getand. Op de binnenzijde van de beweegbare vinger van de grote schaar staat een grote, stompe tand. De looppoten zijn vrij kort; de randen van de leden zijn lijstvormig verdikt. De dactylus van het eerste tot en met het derde paar is stiletvormig. De propodus en de dactylus van het laatste paar zwempoten zijn bladvormig, breed-ovaal en langs de randen behaard. De merus van de zwempoten is tweemaal zo lang als breed. Op de leden van de zwempoten komen geen lijstvormige verdikkingen voor. Het omgeklapte abdomen van vrouwtjes is breed ovaal en langs de randen behaard, bij mannetjes puntig en kaal.
Lees verder...
| Gemarmerde zwemkrab | Liocarcinus marmoreus | HerkenningBreedte tot 42 mm (carapax). Kleur: Lichtbruin, roodbruin, rood, donkerbruin of paarsblauw gemarmerd. Soms wit of lichtpaars tot blauwgrijs. Meestal zijn op de poten rode tot roodbruine banden aanwezig. Bij oude, dode exemplaren verdwijnt de kleur. Rugschild fijn gekorreld (gegranuleerd) maar lijkt glad. Op de voorrand tussen de ogen staan drie vrij stompe tanden, waarvan de middelste het kleinst is. Op de beide voor-zijranden staan vijf zijtanden, waarvan de voorste twee duidelijk minder spits zijn dan de laatste drie. Op de carpus van de schaarpoten staan 2 zeer vlakke, onduidelijke tanden. Een derde tand ontbreekt, waardoor de carpus is afgerond. De snijvlakken van de vingers zijn onregelmatig en grof getand. Op de binnenzijde van de beweegbare vinger van de grote schaar staat een grote, stompe tand. De looppoten zijn vrij kort; de randen van de leden zijn lijstvormig verdikt. De dactylus van het eerste tot en met het derde paar is stiletvormig. De propodus en de dactylus van het laatste paar zwempoten zijn bladvormig, breed-ovaal en langs de randen behaard. De merus van de zwempoten is tweemaal zo lang als breed. Op de leden van de zwempoten komen geen lijstvormige verdikkingen voor. Het omgeklapte abdomen van vrouwtjes is breed ovaal en langs de randen behaard, bij mannetjes puntig en kaal. | Zwemkrabben worden onderscheiden van de andere krabben doordat het
laatste segment van het achterste pootpaar is afgeplat tot "peddels".
Rugschild: Tot 4,2 cm. | | Spoelt af en toe
aan op het strand. | | | 107390 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Genavelde tolhoren
Gibbula umbilicalis
/Genavelde%20tolhoren_Gibbula%20umbilicais_RHB.jpg)
Lees verder...
|
Genavelde tolhoren
Gibbula umbilicalis
Mariene huisjesslak. Tot 16 mm (meestal kleiner). Grijsgeel met
schuine, roze tot paarsroze lijnen en
vlekken. Mondopening parelmoer. Kegelvormige horen met 5-7 windingen. Navel rond en diep, mondopening hoekig. Vage spiraalrichels. Koptentakels lang. Aan de basis op knopvormige
verhoging de ogen. Voet met drie paar voettentakels. Lichaam gelig,
kop- en voettentakels met paarse strepen, vlekken en ringen. Ingevoerde soort (Yerseke). Nog nauwelijks verder verspreid in Oosterschelde.
Lees verder...
| Genavelde tolhoren | Gibbula umbilicalis | Mariene huisjesslak. Tot 16 mm (meestal kleiner). Grijsgeel met
schuine, roze tot paarsroze lijnen en
vlekken. Mondopening parelmoer. Kegelvormige horen met 5-7 windingen. Navel rond en diep, mondopening hoekig. Vage spiraalrichels. Koptentakels lang. Aan de basis op knopvormige
verhoging de ogen. Voet met drie paar voettentakels. Lichaam gelig,
kop- en voettentakels met paarse strepen, vlekken en ringen. Ingevoerde soort (Yerseke). Nog nauwelijks verder verspreid in Oosterschelde. | Afmetingen: H.
tot 16 mm, B. tot 16 mm.
Schelpkleur:
grijsgeel met
een tekening
van brede, schuin weglopende rozerode tot paarsroze lijnen en
vlekken. Met
name jongere exemplaren hebben vaak een groenblauwe zweem.
De
mondopening is parelmoerkleurig. Buitenlaag bij de top vaak afgesleten,
waardoor de parelmoerlaag
duidelijk zichtbaar wordt.
Schelpvorm:
Stevige,
kegelvormige horen, met 5-7 matig
bolle windingen en stompe,
koepelvormige topwindingen.
De
navel is rond en diep.
Mondopening hoekig afgerond.
Sculptuur:
vage spiraalrichels, die
vaak minder sterk zijn dan bij de Gevlamde tolhoren.
Dier: Kop met een verlengde snuit
met papillen.
Koptentakels lang, met eveneens papillen. Aan de basis een knopvormige
verhoging met
daarop de ogen. Voet met papillen en drie paar duidelijke voettentakels. Lichaamskleur gelig met paarsroze zweem en dicht
bezet met een
patroon van donkerpaarse strepen, vlekken en ringen (de laatste
vooral op de
kop- en voettentakels). Nekplooien vaak helder geelwit tot oranjegeel,
evenals soms
de oogknop. Het hele dier kan ook egaal donker zijn. Onderzijde
voet meestal
egaal grijsgeel, met aan de randen witte vlekjes. | Vóór 1985
was de soort bekend uit één10 x 10 km-hok. Daarna is de
soort
autochtoon levend aangetroffen in twee hokken. In die zin is er sprake
van een
toename van het areaal. De laatste jaren is het aantal meldingen echter
weer teruggelopen.
Er is meer gericht onderzoek nodig om na te gaan wat de
huidige
situatie is aangaande deze oorspronkelijk niet autochtone soort. | Van het
noorden van Groot-BrittannieÅN tot de Atlantische
kust van
Frankrijk. De Genavelde tolhoren leeft sedert enige jaren autochtoon
in de
Oosterschelde. De soort is vrijwel zeker ooit aangevoerd met voor de
schelpdierindustrie
geiÅNmporteerd materiaal. Reeds in de jaren 70 werden af en
toe verse
exemplaren en levende (1973) dieren aangetroffen bij Yerseke, zowel
in de
oesterputten als in de Oosterschelde bij de pier van de vissershaven. In de
periode vanaf
1985 zijn ook enkele waarnemingen in de nabije omgeving gedaan,
tot
Wemeldinge aan toe. In 2007 werd bij gericht onderzoek vastgesteld
dat er nabij
Yerseke sprake was van een populatie van ruim honderd exemplaren.
Ook in latere
jaren werden regelmatig levende dieren aangetroffen. In hoeverre
het hier een
inmiddels ingeburgerde exoot betreft is echter onduidelijk.
Er zijn
weinig waarnemingen van de laatste jaren. De laatste ons bekende zekere
waarneming
stamt uit 2009. | In de
getijdenzone en de bovenste regionen van het sublitoraal,
op en onder
stenen en bruinwieren, met name Fucus serratus, F. vesiculosus
en diverse
soorten roodwieren. Kleine dieren leven meestal lager in de getijdenzone
dan grote
dieren. De soort leeft hoger in het litoraal dan de Asgrauwe
tolhoren en
deels ook hoger dan de Gevlamde tolhoren. In het oorspronkelijke
verspreidingsgebied
komt de soort voor in de zone waar langs de Nederlandse
kust de
(gewone) Alikruik leeft. De dieren kunnen op nog sterker geëxponeerde
locaties
leven dan andere litorale tolhorens. De dieren zijn van
gescheiden
geslacht. De ronde eieren worden afzonderlijk afgezet en bevrucht in mei-juni.
Er is een kort vrijzwemmend veligerlarvenstadium.
Leeftijd: tot
5 jaar, maar meestal 2-3 jaar. | | 141801 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Geribd gordelhorentje
Onoba semicostata
/Geribd%20gordelhorentje_Onobo%20Semicostata%20RHB.jpg)
Lees verder...
|
Geribd gordelhorentje
Onoba semicostata
Mariene huisjesslak. Tot 2,5 mm. Lichtgeel, crème of wit, met meestal twee korte
bruingele (kommavormige) banden op het laatste deel van de laatste
winding. Opperhuid geeloranje tot donkerbruin. 5-6 matig bolle
windingen met daartussen een vrij diepe naad. Top stomp,
mondopening ovaal en vaak iets verdikt. Geen navel. De sculptuur bestaat uit fijne
lengtegroefjes en op de bovenkant van de windingen vage verticale
dwarsplooien, die naar het midden van de windingen vervagen. Bekend uit de Oosterschelde en uit aanspoelsel op het strand.
Lees verder...
| Geribd gordelhorentje | Onoba semicostata | Mariene huisjesslak. Tot 2,5 mm. Lichtgeel, crème of wit, met meestal twee korte
bruingele (kommavormige) banden op het laatste deel van de laatste
winding. Opperhuid geeloranje tot donkerbruin. 5-6 matig bolle
windingen met daartussen een vrij diepe naad. Top stomp,
mondopening ovaal en vaak iets verdikt. Geen navel. De sculptuur bestaat uit fijne
lengtegroefjes en op de bovenkant van de windingen vage verticale
dwarsplooien, die naar het midden van de windingen vervagen. Bekend uit de Oosterschelde en uit aanspoelsel op het strand. | Afmetingen: H. tot 2,5, B. tot 1 mm (zelden 4 mm).
Schelpkleur: Lichtgeel, crème of wit, met meestal twee korte
bruingele (kommavormige) banden op het laatste deel van de laatste
winding. De opperhuid is geeloranje tot donkerbruin en slijt snel af
Schelpvorm: Dunschalig, langgerekt horentje. 5-6 matig bolle
windingen met daartussen een vrij diepe naad. De top is stomp, de
mondopening ovaal en vaak iets verdikt. Er is geen navel zichtbaar.
Sculptuur: De sculptuur bestaat uit een groot aantal fijne
lengtegroefjes en op de bovenkant van de windingen vage verticale
dwarsplooien, die naar het midden van de windingen vervagen.
Dier: Koptentakels lang
en franjevormig. Ogen aan de basis op een verdikking. Voet kort, meestal met aan beide zijden een
voettentakel. Achteraan toegespitst met daar eveneens nog een smalle
achtervoettentakel. | De soort
lijkt zich in de Oosterschelde te hebben gevestigd. Mogelijk
betreft het
een permanente populatie. | Van Noorwegen
tot in de Middellandse Zee, ook in
het Kattegat
en de westelijke Oostzee. Met
zekerheid
autochtoon aangetroffen in de westelijke Oosterschelde op
diverse
vindplaatsen, zowel onder
stenen als tussen wier, hydropoliepen en mosdiertjes en in modderig
schelpengruis.
Op het strand: Nu en dan spoelen oude (fossiele) huisjes aan in fijn schelpengruis. | Voornamelijk in het litoraal en sublitoraal van
rotskusten,
echter ook gevonden tot op grotere diepte (tot 100 m, in het
noorden nog
dieper). De dieren leven vaak op enigszins beschutte plaatsen
met een hoog
zoutgehalte onder stenen en in grof
schelpgruis
of tussen wier, tunicaten en hydropoliepen. Het voedsel bestaat uit
detritus. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De vrouwelijke
dieren worden
groter. Voortplanting tussen december en juni. Geen pelagisch larvenstadium. | | 141320 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Geringde knuppelslak
Eubranchus vittatus
/Geringde%20knuppelslak_Eubranchus%20vittatus_Lodewijk%20van%20Walraven.jpg)
Lees verder...
|
Geringde knuppelslak
Eubranchus vittatus
Zeenaaktslak. Tot 30 mm. Relatief slank, rhinoforen langer dan de
tentakels, beide glad. Op de rug tot 7 gepaarde rijen cerata met 4-7
cerata per rij. Deze zijn relatief slank, glad en staan meestal in
clusters van twee of meer. Soms tot drie gezwollen ringen op de cerata.
Meestal roestbruin tot groenachtig met kleine groene, bruine tot zwarte
vlekjes. Cerata eveneens bruin. Cnidosac aan het uiteinde met witte of
gele vlek, met daaronder 2-3
smalle bruine ringen of banden. Eénmaal gevonden (Texel).
Lees verder...
| Geringde knuppelslak | Eubranchus vittatus | Zeenaaktslak. Tot 30 mm. Relatief slank, rhinoforen langer dan de
tentakels, beide glad. Op de rug tot 7 gepaarde rijen cerata met 4-7
cerata per rij. Deze zijn relatief slank, glad en staan meestal in
clusters van twee of meer. Soms tot drie gezwollen ringen op de cerata.
Meestal roestbruin tot groenachtig met kleine groene, bruine tot zwarte
vlekjes. Cerata eveneens bruin. Cnidosac aan het uiteinde met witte of
gele vlek, met daaronder 2-3
smalle bruine ringen of banden. Eénmaal gevonden (Texel). | Afmeting: lengte tot 30 mm.
Kleur: Variabel. De dieren zijn meestal roestbruin tot groenachtig gepigmenteerd met een dichte bedekking van kleine bruine, groene tot bijna zwarte vlekjes. De cerata zijn eveneens bruin gekleurd. Aan het uiteinde wordt de cnidosac gemaskeerd door een witte of gele vlek, met onmiddellijk daaronder een smalle bruine pigmentring. Daaronder lopen nog 2-3 smalle groene of roestbruine banden. De rhinoforen en tentakels zijn lichtbruin, met op de bovenste helft minieme witte tot gele pigmentvlekken en daaronder een wat dichter bezette bruine band. De vertakkingen van de middendarmklier in de cerata zijn donker en vullen de cerata slechts gedeeltelijk. Het overige deel van de wand van de cerata heeft een gelei-achtig transparant uiterlijk.
Vorm: Het lichaam is relatief slank. De rhinoforen zijn langer dan de tentakels, beide zijn glad. Op de rug staan tot 7 gepaarde rijen cerata, met aan iedere zijde 4-7 cerata per rij. De cerata zijn gewoonlijk niet gezwollen, maar relatief slank, glad en meestal in clusters van twee of meergeplaatst. Soms kunnen tot drie gezwollen ringen op de cerata aanwezig zijn.
Eieren: De eisnoeren vormen een witte platte band, die als een harmonica geplooid om de stam van een hydropoliep gevouwen kan zitten of een halve cirkelvormige massa vormt op een vlakke ondergrond. | Niet genoeg waarnemingen om eventuele trends te kunnen vaststellen. | Bekend van het Arctisch Gebied, Noorwegen, de Britse Eilanden, de Franse kust en het noorden van Spanje. Op de meeste plaatsen zeldzaam. De soort is pas zeer recent aan de Nederlandse faunalijst toegevoegd, zij het nog onder enig voorbehoud. De enige Nederlandse waarneming (Texel: ’t Horntje, september, 2011) beperkt zich tot meerdere dieren gevonden op drijvend Japans bessenwier Sargassum muticum, waarop de voedselsoort Kirchenpaueria pinnata zat vastgehecht. | Over de habitat en ecologie van deze slak is nog weinig bekend. De soort voedt zich met de veervormige hydropoliep Kirchenpaueria pinnata.
| | 139772 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|ANM |
Geruite pissebedkeverslak
Leptochiton scabridus
/Geruite%20pissebedkeverslak_Leptochiton%20scabridus_1Naturalis.J.Goud.jpg)
Lees verder...
|
Geruite pissebedkeverslak
Leptochiton scabridus
<p>Keverslak. Mariene soort. Vuilwit tot grijsgeel. Tot 8 mm. Platte ovale dieren met acht afzonderlijke schelpplaten die als
dakpannen over elkaar liggen. Op het eerste gezicht langer en smaller,
met vlakkere schelpplaten dan de andere twee inheemse soorten. Platen
vuilwit tot grijsgeel, gekorreld. Zoom met schubjes.</p>
Lees verder...
| Geruite pissebedkeverslak | Leptochiton scabridus | Keverslak. Mariene soort. Vuilwit tot grijsgeel. Tot 8 mm. Platte ovale dieren met acht afzonderlijke schelpplaten die als
dakpannen over elkaar liggen. Op het eerste gezicht langer en smaller,
met vlakkere schelpplaten dan de andere twee inheemse soorten. Platen
vuilwit tot grijsgeel, gekorreld. Zoom met schubjes. | Afmetingen: 3 x 1.8 mm.
Schelpkleur: Vuilwit tot grijsgeel. De platen zijn vaak iets doorschijnend, zeker bij juvenielen. Vaak zijn
platen en gordel door bepaalde afzettingen oranje-bruin gekleurd.
Schelpvorm: De acht schelpplaten van keverslakken worden van voor naar achter geteld: de eerste noemen we
de kopplaat, de laatste de staartplaat. Bij de Geruite pissebedkeverslak zijn alle schelpplaten vrij laag gewelfd, met een ronde, niet gekielde rug. Ze zijn vrij dun en breekbaar. De tussenplaten hebben afgeronde zijkanten. Bij het geslacht Leptochiton hebben de platen
geen insertieranden.
Sculptuur: De sculptuur is grof gekorreld en onregelmatig van vorm. De gordel is smal en bezet met minuscule schubjes.
Overig: Bij deze soort zijn de onderzijde en vooral de voet vaak roodachtig van kleur, dit schemert zelfs door de schelpplaten heen.
| | Vanaf Het Kanaal en de directe omstreken (Normandië, Kanaaleilanden) tot Noord-Spanje, West-Afrika en de Middellandse Zee. Noordelijker alleen bekend van de Ierse kust. In het Nederlandse deel van de Noordzee aangetroffen in de omgeving van de Bruine Bank, op een diepte van 30 m.
Op het strand: De soort is niet van het strand of uit het litoraal van het kustgebied bekend. Opmerkelijk is de relatief grote diepte waarop deze soort in het Nederlandse Noordzeegebied is aangetroffen. | Mariene soort. Leeft vooral in het getijdengebied en bovenste sublitoraal, op diepten van enkele meters. De soort vertoont een voorkeur voor stenen die vrij diep ingebed liggen in zandige bodems. Algeneter. | | 140211 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | ANM |
Geschubde zeerups
Lepidonotus squamatus
/geschubde%20zeerups_L_squamatus_Grev_Dreischor%20gem_11-12-2016_Wijnand%20Jongekrijg.JPG)
Lees verder...
|
Geschubde zeerups
Lepidonotus squamatus
Borstelworm. Mariene soort. In onze streken 2,5-3 cm lang en overal even breed (max. 1 cm). Elders kan hij ruim 5 cm lang en 1,5 cm breed worden. Hij bezit 26 borsteldragende segmenten en 12 paar fors overlappende rugschilden. Twee paar ogen. Middenantenne en andere kopaanhangsels aanwezig, vaak met donkere banden en spitse punten. Rugschilden met hoornachtige bobbels van verschillende vormen, en franje langs de vrije randen. Kleur vaak vuilwit, met een donkere vlek op het midden van de rugplaten en kleinere donkere plekjes op de grotere bobbels. De kleur kan nogal variabel zijn.
Lees verder...
| Geschubde zeerups | Lepidonotus squamatus | Borstelworm. Mariene soort. In onze streken 2,5-3 cm lang en overal even breed (max. 1 cm). Elders kan hij ruim 5 cm lang en 1,5 cm breed worden. Hij bezit 26 borsteldragende segmenten en 12 paar fors overlappende rugschilden. Twee paar ogen. Middenantenne en andere kopaanhangsels aanwezig, vaak met donkere banden en spitse punten. Rugschilden met hoornachtige bobbels van verschillende vormen, en franje langs de vrije randen. Kleur vaak vuilwit, met een donkere vlek op het midden van de rugplaten en kleinere donkere plekjes op de grotere bobbels. De kleur kan nogal variabel zijn. | | | In de Zeeuwse wateren, plaatselijk langs de Hollandse kust en in de Waddenzee. Niet zeldzaam. | Leeft onder stenen in het getijdengebied. Net beneden het getijdegebied tussen schelpen of wormenkokers. Tot op grote diepte aangetroffen (2,5 km).
Langs de kusten van Noordwest-Europa en in de noordelijke Stille Oceaan. | | 130801 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gespikkelde zeepissebed
Idotea granulosa
/Gespikkelde%20zeepissebed_I%20granulosa_Ooster_Anna%20Jacobapolder_10-03-2017_Valentin%20Engelbos.jpg)
Lees verder...
|
Gespikkelde zeepissebed
Idotea granulosa
Mannetjes tot 2, vrouwtjes tot 1,3 cm. Kleur variabel, carapax meestal egaal bruin, roodachtig of groen, afhankelijk van de wiersoort waarop ze leven. Soms met witte lengtestrepen. Duidelijk gesegmenteerde langwerpig-ovaalronde dieren die naar de achterzijde duidelijk versmallen. Eerste antennepaar kort, tweede stevig en lang, eindigend in een gesegmenteerde spriet, lengte tot circa een vijfde van de lichaamslengte. Ogen aan de zijkanten duidelijk zichtbaar en donker. Looppoten kort en gedrongen, in vorm gelijk, zonder scharen. Achterdeel (pleotelson) ongekield, naar het einde toe versmallend, met concave zijden en uitlopend in een duidelijke, stompe punt.
Lees verder...
| Gespikkelde zeepissebed | Idotea granulosa | Mannetjes tot 2, vrouwtjes tot 1,3 cm. Kleur variabel, carapax meestal egaal bruin, roodachtig of groen, afhankelijk van de wiersoort waarop ze leven. Soms met witte lengtestrepen. Duidelijk gesegmenteerde langwerpig-ovaalronde dieren die naar de achterzijde duidelijk versmallen. Eerste antennepaar kort, tweede stevig en lang, eindigend in een gesegmenteerde spriet, lengte tot circa een vijfde van de lichaamslengte. Ogen aan de zijkanten duidelijk zichtbaar en donker. Looppoten kort en gedrongen, in vorm gelijk, zonder scharen. Achterdeel (pleotelson) ongekield, naar het einde toe versmallend, met concave zijden en uitlopend in een duidelijke, stompe punt. | | | | | | 119044 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gestekelde spookkreeft
Pseudoprotella phasma
/G%20spookkreeft_P%20phasma_Doggersbank__8-9-2015_Wrak%202803_A%20Gittenberger.jpg)
Lees verder...
|
Gestekelde spookkreeft
Pseudoprotella phasma
Mariene spookkreeft. Mannetje tot 25 mm, vrouwtje tot 20 mm. Scherpe naar voren staande stekels op segment 1 en 2. Doorschijnend bleekgroen, op de 2e poot wat rode vlekjes.
Lees verder...
| Gestekelde spookkreeft | Pseudoprotella phasma | Mariene spookkreeft. Mannetje tot 25 mm, vrouwtje tot 20 mm. Scherpe naar voren staande stekels op segment 1 en 2. Doorschijnend bleekgroen, op de 2e poot wat rode vlekjes. | | | Alleen buiten de kust | | | 101871 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gesterde geleikorst
Botryllus schlosseri
/Gesterde%20geleikorst_Botryllus%20schlosseri_Grevelingen_DreischorGemaaal_24052015_Nls%20Schrkn.jpg)
Lees verder...
|
Gesterde geleikorst
Botryllus schlosseri
Mariene kolonievormende zakpijp. De kolonie heeft in stervorm rond een gemeenschappelijke
uitstroomopening gerangschikte zakpijpjes. Vormt plakkaten
tot enkele dm<sup>2</sup> op allerlei substraat. 'Sterren' in doorsnee 1 cm, individuele zakpijpjes ca. 4 mm. Variabel gekleurd: blauw, paars, geel, bruin tot zwart. Individuele
zakpijpjes - sterretjes - vaak lichter en contrasterend met de verder donkere kolonie. Donkere sterren
op een lichte ondergrond komen ook voor.
Lees verder...
| Gesterde geleikorst | Botryllus schlosseri | Mariene kolonievormende zakpijp. De kolonie heeft in stervorm rond een gemeenschappelijke
uitstroomopening gerangschikte zakpijpjes. Vormt plakkaten
tot enkele dm2 op allerlei substraat. 'Sterren' in doorsnee 1 cm, individuele zakpijpjes ca. 4 mm. Variabel gekleurd: blauw, paars, geel, bruin tot zwart. Individuele
zakpijpjes - sterretjes - vaak lichter en contrasterend met de verder donkere kolonie. Donkere sterren
op een lichte ondergrond komen ook voor. | Afmetingen: Kolonies kunnen afmetingen bereiken van vele cm2 tot enkele vierkante dm2. De 'sterren' hebben een doorsnee tot circa één cm. De individuele zakpijpjes zijn niet veel groter dan 4 mm.
Kleur: Zeer variabel: blauw, paars, geel, bruin tot bijna zwart. De individuele zakpijpjes - sterretjes - zijn meestal lichter gekleurd en contrasteren doorgaans sterk met de rest van de kolonie, die vaak veel
donkerder gekleurd is. Het omgekeerde komt ook voor, donkere sterretjes op een lichtere ondergrond. Rondom de sterren, in de donkere gedeelten, zijn
met enige moeite de eveneens donkere instroomopeningen te zien.
Vorm: Een kolonievormende zakpijp die plakkaten
vormt op allerlei substraat. Kenmerkend zijn de in stervorm rond een gemeenschappelijke
uitstroomopening gerangschikte individuele zakpijpjes. Er zijn ca. 3-12 zakpijpjes per uitstroomopening. De
kolonie voelt zacht, glad en vlezig aan. | | De Gesterde geleikorst is in Nederland zeker niet zeldzaam en kan vrijwel overal langs de kust worden aangetroffen (Waddenzee, Noordzee, Grevelingen, Oosterschelde, Veerse Meer en Westerschelde). Op veel plaatsen talrijk. | De soort kan op allerlei substraat worden aangetroffen, waaronder stenen, wieren en andere zakpijpen, met name de Knotszakpijp. | Gevoelig voor strenge winters, de kolonie sterft dan af. | 103862 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gestippelde dieseltreinworm
Phyllodoce maculata
/Gestippelde%20dieseltreinworm_Phyllodoce%20maculata_Oosterschelde_2017_Valentin%20Engelbs.jpg)
Lees verder...
|
Gestippelde dieseltreinworm
Phyllodoce maculata
Borstelworm. Mariene soort. Heldergroene eipakketjes in het vroege voorjaar. Meestal tussen het wier.
Lees verder...
| Gestippelde dieseltreinworm | Phyllodoce maculata | Borstelworm. Mariene soort. Heldergroene eipakketjes in het vroege voorjaar. Meestal tussen het wier. | | | | | | 334510 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Gestippelde knotsslak
Rubramoena amoena
/Gestippelde-knotsslak_Cuthona-amoena_John-de-Jong_(3)_800_600.png)
Lees verder...
|
Gestippelde knotsslak
Rubramoena amoena
Zeenaaktslak. Tot 12 mm. Kleine, slanke, onopvallende slak. Papillen
in afzonderlijke groepjes op de rug, beginnend achter de rhinoforen. Lichaam transparant, lichtbruin of -groen,
papilinhoud vaak grijsbruin, aan de basis
donkerder. Op het hele lichaam
witte puntjes. Toppen tentakels, rhinoforen en papillen wit. Alleen op Haringgraat <em>Halecium halecinum</em>. De eieren vormen korte smalle snoertjes.
Lees verder...
| Gestippelde knotsslak | Rubramoena amoena | Zeenaaktslak. Tot 12 mm. Kleine, slanke, onopvallende slak. Papillen
in afzonderlijke groepjes op de rug, beginnend achter de rhinoforen. Lichaam transparant, lichtbruin of -groen,
papilinhoud vaak grijsbruin, aan de basis
donkerder. Op het hele lichaam
witte puntjes. Toppen tentakels, rhinoforen en papillen wit. Alleen op Haringgraat Halecium halecinum. De eieren vormen korte smalle snoertjes. | Afmetingen: Lengte tot 12 mm.
Kleur: Het lichaam is transparant tot lichtbruin of lichtgroen, de inhoud van de papillen is meestal grijsbruin, aan de basis opvallend donkerder dan hoger in de papil. Het hele lichaam is overdekt met kleine witte puntjes. De top van tentakels, rhinoforen en papillen is wit. Door de bruinige kleur is de Gestippelde knotsslak zeer goed gecamoufleerd en bij afwezigheid van eieren moeilijk te vinden.
Vorm: Kleine, slanke, onopvallende slak. Papillen
in afzonderlijke groepjes op de rug, beginnend achter de rhinoforen.
Eieren: De eieren worden afgezet in relatief smalle en vaak korte snoertjes in de Haringgraat-kolonies. | | In Nederland waarschijnlijk overal algemeen op plaatsen waar veel Haringgraat voorkomt. Echter omdat het een zeer onopvallende soort is is hij alleen nog maar aangetroffen in de Oosterschelde, langs de zuidkust van Schouwen, ongeveer vanaf Burghsluis tot aan Zierikzee (De Val). | Op hard substraat waar Haringgraat Halecium halecinum groeit, van enkele meters onder de laagwaterlijn tot ± 25 m diepte. De dieren zitten meestal aan de voet van de hydropoliepen. | Dieren en eieren zijn waargenomen van april tot november, maar het meest in de zomer en het vroege najaar (juli-oktober) | 890616 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|ANM |
Gestippelde mosdierslak
Thecacera pennigera
/Gestippelde%20mosdierslak_Thecacera%20pennigera_John%20de%20Jong_I%20(840x594).jpg)
Lees verder...
|
Gestippelde mosdierslak
Thecacera pennigera
Zeenaaktslak. Tot 30 mm. Eén van de fraaist gekleurde soorten. Lichaam
transparant tot wit met oranje vlekken en zwarte en gele stippen. Hoge
slak met kieuwkrans midden op de rug. Achter de
geveerde kieuwen staan twee lange vingervormige uitsteeksel. Rhinoforen
in een brede tweelobbige schede. In Nederland uitsluitend op het
struikvormige spiraalmosdiertje <em>Bugula plumosa</em>. De eieren vormen een brede band, die met enkele slagen in een <em>Bugula</em>-kolonie afgezet is.
Lees verder...
| Gestippelde mosdierslak | Thecacera pennigera | Zeenaaktslak. Tot 30 mm. Eén van de fraaist gekleurde soorten. Lichaam
transparant tot wit met oranje vlekken en zwarte en gele stippen. Hoge
slak met kieuwkrans midden op de rug. Achter de
geveerde kieuwen staan twee lange vingervormige uitsteeksel. Rhinoforen
in een brede tweelobbige schede. In Nederland uitsluitend op het
struikvormige spiraalmosdiertje Bugula plumosa. De eieren vormen een brede band, die met enkele slagen in een Bugula-kolonie afgezet is. | Afmetingen: Tot 30 mm.
Kleur: De mosdierslak behoort tot de fraaist gekleurde zeenaaktslakken van Nederland. Het transparante tot witte lichaam is regelmatig bedekt met oranje vlekken en kleine zwarte en gele stippen.
Vorm: Hoge
slak met kieuwkrans midden op de rug. Achter de
geveerde kieuwen staan twee lange vingervormige uitsteeksel. Rhinoforen
in een brede tweelobbige schede.
Eieren: De eieren vormen een brede band, die met enkele slagen in een Bugula-kolonie afgezet is. | De soort heeft een invasiegewijs voorkomen. Vanaf 1980 alleen gezien in 1985, 1990, en 1997/1998. In elk van de perioden in toenemende mate. | Voorkomend langs de gehele Europese Atlantischekust. Daarnaast onder andere bekend van Brazilië, Zuid-Afrika, de Amerikaanseoostkust, de Australische oostkust, Nieuw-Zeeland, Pakistan en Japan. In Nederland tot nu toe alleen gevonden in de Oosterschelde en de monding van de Westerschelde. | Op hard substraat in matig stromend getijdewater, altijd waar Bugula plumosa voorkomt. Komt voor van de laagwaterlijn tot 20 m diepte. Deze soort leeft in Nederland uitsluitend van het struikvormige spiraalmosdiertje Bugula plumosa. | Dieren en eieren zijn gevonden in het najaar, van september tot begin november. | 140840 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|ANM |