Search
Search

Flora en Fauna soorteninformatie

 
Zoeken
 
 
Zoeken


Gebied
Biotoop
Project

 
   
 
Groepen
 
 
Sponzen
Neteldieren
Ribkwallen
Ringwormen
Borstelwormen
Hoefijzerwormen
Snoerwormen
Kelkwormen
Platwormen
Weekdieren
Zeespinnen
Kreeftachtigen
Mosdiertjes
Stekelhuidigen
Zakpijpen
Vissen
Reptielen
Zoogdieren
Vaatplanten
Roodwieren
Groenwieren
Bruinwieren
Zeevogels
 
   
 
Soorten
 
 
Data pager
Data pager
Page size:
PageSizeComboBox
select
 1221 items in 62 pages
ZoekbeeldKenmerken
 
               
Data pager
Data pager
Page size:
PageSizeComboBox
select
 1221 items in 62 pages
Driehoekige parelmoerneut
Nucula nitidosa


Lees verder...
Driehoekige parelmoerneut
Nucula nitidosa
Mariene tweekleppige. 10-13 mm. Grijswit, met een geelbruine opperhuid. Vanuit de top vaak radiale, grijze soms oranje kleurbanden. Binnenkant sterk parelmoerachtig iriserend. Stevige, glanzende, driehoekige schelpjes. Oppervlak met duidelijke groeilijnen die doorkruist worden door microscopische radiaire groefjes. Slot taxodont; aan de voorkant een rij van 20-30 en aan de achterkant 10-14 tandjes. Ligament inwendig in  driehoekige ligamentgroeve. Mantellijn zonder bocht. Onderrand gecrenuleerd (gekarteld). Noordzee, verder van de kust, ingegraven in slibhoudende bodems.

Lees verder...
Nucula nitidosaMariene tweekleppige. 10-13 mm. Grijswit, met een geelbruine opperhuid. Vanuit de top vaak radiale, grijze soms oranje kleurbanden. Binnenkant sterk parelmoerachtig iriserend. Stevige, glanzende, driehoekige schelpjes. Oppervlak met duidelijke groeilijnen die doorkruist worden door microscopische radiaire groefjes. Slot taxodont; aan de voorkant een rij van 20-30 en aan de achterkant 10-14 tandjes. Ligament inwendig in  driehoekige ligamentgroeve. Mantellijn zonder bocht. Onderrand gecrenuleerd (gekarteld). Noordzee, verder van de kust, ingegraven in slibhoudende bodems.

Afmeting: 13 X 10 mm.
Schelpkleur: Grijswit, met een geelbruine opperhuid. Op de top zit bij levende exemplaren soms lichtbruine aanslag. Vanuit de top lopen vaak radiale, stralende grijze of licht oranje kleurbanden. De binnenkant is sterk parelmoerachtig iriserend.
Schelpvorm:
Stevige, glanzende, driehoekige schelpjes. De kleppen gapen niet. Wanneer de achterrand verticaal wordt gehouden, is de bovenkant rondom het horizontale vlak gebogen. Aan de bovenkant bevindt zich een lancetvormig maantje, aan de achterzijde een ovaal rugveld.
Sculptuur:
Gladde schelpjes met duidelijke groeilijnen die doorkruist worden door microscopische radiaire groefjes.
Slot:
Taxodont, met aan de voorkant een rij van 20-30 en aan de achterkant 10-14 tandjes. Ligament inwendig in een driehoekige ligamentgroeve.
Binnenzijde schelp: Mantellijn zonder bocht. Onderrand gecrenuleerd (gekarteld).

 

Langs vrijwel de gehele Atlantische kust, van Noorwegen in het noorden tot Angola in het zuiden. Ook in de  Middellandse Zee. Op het NCP is de soort algemeen bekend van de Oestergronden.

Op het strand: Meldingen van deze soort uit aangespoeld materiaal zijn zeer schaars. Het betreft vrijwel zonder uitzondering fragmenten en lege (oude) schelpen. De soort spoelt slechts uiterst zelden vers aan.

Mariene soort. De dieren leven zeer ondiep ingegraven in de toplaag van slibhoudende bodems en fijnzandige sedimenten. Ze hebben tot lange tasters uitgegroeide mantelflappen, waarmee ze algenmateriaal en detritus uit de toplaag van het sediment verzamelen en naar de mond transporteren. Geen echte sifonen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Voortplanting in voorjaar en zomer. Larvenstadium van hoogstens enkele dagen. Het zijn relatief langzaam groeiende dieren. Leeftijd:3-5 jaar. 140589SoortenalbumNederlandZoutwaterSMP|ANM
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha


Lees verder...
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha
<p>Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren.&nbsp;Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.</p>

Lees verder...
Dreissena polymorpha

Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren. Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.

Afmetingen: tot 40 mm.
Schelpkleur: Geelbruin met donkere zigzagstrepen. Binnenzijde lichtblauw.
Schelpvorm: Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte.
Slot: Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp ontbreekt een lepelvormig uitsteeksel.

 

Op het strand: Wordt zelden op het strand gevonden, het meest nabij uitmondingen van rivieren (Katwijk). Massaal in aanspoelsel van zoete wateren (o.a. IJsselmeer, grote rivieren).

In meren en langzaam stromende rivieren. Kan zwak brak water overleven (tot een saliniteit van 4,7‰). De dieren zitten vastgehecht met byssusdraden op hard substraat in soms zeer hoge dichtheden.  
Leeftijd tot ca. 5 jaar.

 

181566

SoortenalbumNederlandZoetwaterMOO|ANM|SETL|Exoten
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha


Lees verder...
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha
<p>Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren.&nbsp;Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.</p>

Lees verder...
Dreissena polymorpha

Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren. Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.

Afmetingen: tot 40 mm.
Schelpkleur: Geelbruin met donkere zigzagstrepen. Binnenzijde lichtblauw.
Schelpvorm: Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte.
Slot: Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp ontbreekt een lepelvormig uitsteeksel.

 

Op het strand: Wordt zelden op het strand gevonden, het meest nabij uitmondingen van rivieren (Katwijk). Massaal in aanspoelsel van zoete wateren (o.a. IJsselmeer, grote rivieren).

In meren en langzaam stromende rivieren. Kan zwak brak water overleven (tot een saliniteit van 4,7‰). De dieren zitten vastgehecht met byssusdraden op hard substraat in soms zeer hoge dichtheden.  
Leeftijd tot ca. 5 jaar.

 

181566

SoortenalbumNederlandZoetwaterMOO|ANM|SETL|Exoten
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha


Lees verder...
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha
<p>Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren.&nbsp;Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.</p>

Lees verder...
Dreissena polymorpha

Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren. Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.

Afmetingen: tot 40 mm.
Schelpkleur: Geelbruin met donkere zigzagstrepen. Binnenzijde lichtblauw.
Schelpvorm: Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte.
Slot: Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp ontbreekt een lepelvormig uitsteeksel.

 

Op het strand: Wordt zelden op het strand gevonden, het meest nabij uitmondingen van rivieren (Katwijk). Massaal in aanspoelsel van zoete wateren (o.a. IJsselmeer, grote rivieren).

In meren en langzaam stromende rivieren. Kan zwak brak water overleven (tot een saliniteit van 4,7‰). De dieren zitten vastgehecht met byssusdraden op hard substraat in soms zeer hoge dichtheden.  
Leeftijd tot ca. 5 jaar.

 

181566

SoortenalbumNederlandZoetwaterMOO|ANM|SETL|Exoten
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha


Lees verder...
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha
<p>Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren.&nbsp;Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.</p>

Lees verder...
Dreissena polymorpha

Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren. Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.

Afmetingen: tot 40 mm.
Schelpkleur: Geelbruin met donkere zigzagstrepen. Binnenzijde lichtblauw.
Schelpvorm: Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte.
Slot: Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp ontbreekt een lepelvormig uitsteeksel.

 

Op het strand: Wordt zelden op het strand gevonden, het meest nabij uitmondingen van rivieren (Katwijk). Massaal in aanspoelsel van zoete wateren (o.a. IJsselmeer, grote rivieren).

In meren en langzaam stromende rivieren. Kan zwak brak water overleven (tot een saliniteit van 4,7‰). De dieren zitten vastgehecht met byssusdraden op hard substraat in soms zeer hoge dichtheden.  
Leeftijd tot ca. 5 jaar.

 

181566

SoortenalbumNederlandZoetwaterMOO|ANM|SETL|Exoten
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha


Lees verder...
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha
<p>Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren.&nbsp;Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.</p>

Lees verder...
Dreissena polymorpha

Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren. Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.

Afmetingen: tot 40 mm.
Schelpkleur: Geelbruin met donkere zigzagstrepen. Binnenzijde lichtblauw.
Schelpvorm: Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte.
Slot: Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp ontbreekt een lepelvormig uitsteeksel.

 

Op het strand: Wordt zelden op het strand gevonden, het meest nabij uitmondingen van rivieren (Katwijk). Massaal in aanspoelsel van zoete wateren (o.a. IJsselmeer, grote rivieren).

In meren en langzaam stromende rivieren. Kan zwak brak water overleven (tot een saliniteit van 4,7‰). De dieren zitten vastgehecht met byssusdraden op hard substraat in soms zeer hoge dichtheden.  
Leeftijd tot ca. 5 jaar.

 

181566

SoortenalbumNederlandZoetwaterMOO|ANM|SETL|Exoten
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha


Lees verder...
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha
<p>Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren.&nbsp;Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.</p>

Lees verder...
Dreissena polymorpha

Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren. Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.

Afmetingen: tot 40 mm.
Schelpkleur: Geelbruin met donkere zigzagstrepen. Binnenzijde lichtblauw.
Schelpvorm: Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte.
Slot: Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp ontbreekt een lepelvormig uitsteeksel.

 

Op het strand: Wordt zelden op het strand gevonden, het meest nabij uitmondingen van rivieren (Katwijk). Massaal in aanspoelsel van zoete wateren (o.a. IJsselmeer, grote rivieren).

In meren en langzaam stromende rivieren. Kan zwak brak water overleven (tot een saliniteit van 4,7‰). De dieren zitten vastgehecht met byssusdraden op hard substraat in soms zeer hoge dichtheden.  
Leeftijd tot ca. 5 jaar.

 

181566

SoortenalbumNederlandZoetwaterMOO|ANM|SETL|Exoten
Driekantige kalkkokerworm
Spirobranchus triqueter


Lees verder...
Driekantige kalkkokerworm
Spirobranchus triqueter
Borstelworm. Mariene soort.

Lees verder...
Spirobranchus triqueterBorstelworm. Mariene soort.     555935SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO|SMP|SETL
Driekleurige knuppelslak
Eubranchus cf tricolor


Lees verder...
Driekleurige knuppelslak
Eubranchus cf tricolor
<p>Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Relatief grote en plompe slak met een vrij groot aantal cerata. Semi-transparant, gelig of grijswit, rhinoforen met oranje waas, of dezelfde kleur als tentakels en cerata. Uiteinde cerata met wit puntje, een oranjegele ring en een smalle witte ring, die gezamenlijk de cnidosac maskeren. Rhinoforen en tentakels&nbsp; glad. Op de rhinoforen geen bruine band, in tegenstelling tot de andere knuppelslakken. Zeldzaam, alleen bekend van de Klaverbank.<span style="font-size: 12px; font-style: normal; font-variant-ligatures: normal; font-variant-caps: normal; line-height: 1.5; font-family: Arial, Tahoma, Helvetica, Verdana, sans-serif;"></span></p>

Lees verder...
Eubranchus cf tricolor

Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Relatief grote en plompe slak met een vrij groot aantal cerata. Semi-transparant, gelig of grijswit, rhinoforen met oranje waas, of dezelfde kleur als tentakels en cerata. Uiteinde cerata met wit puntje, een oranjegele ring en een smalle witte ring, die gezamenlijk de cnidosac maskeren. Rhinoforen en tentakels  glad. Op de rhinoforen geen bruine band, in tegenstelling tot de andere knuppelslakken. Zeldzaam, alleen bekend van de Klaverbank.

Afmetingen: Tot 45 mm. Relatief grote en plompe slak.
Kleur: De algemene lichaamskleur is semi-transparant, bleek gelig of grijswit. De rhinoforen kunnen een oranje waas hebben, of dezelfde bleke kleur als de tentakels en cerata. De bij andere knuppelslakken aanwezige bruine band op de rhinoforen ontbreekt, hetgeen karakteristiek is voor deze soort. De cerata zijn transparant, met aan het uiteinde een toegespitst wit puntje, waaronder een bredere gele of oranjegele pigmentring ligt, met direct daaronder bovendien een smalle witte ring. Gezamenlijk maskeren deze de cnidosac. De vertakkingen van de middendarmklier in de cerata vormen een opvallend dunne, oranjebruine tot donkere streep in het midden van de lichte cerata. Juveniele dieren tot ca. 13 mm zijn soms alleen wit, met uitzondering van de vertakkingen van de middendarmklier.
Vorm: Geen schelp. De rhinoforen en tentakels zijn glad, de rhinoforen lijken iets langer. Er is een relatief groot aantal cerata. Deze zijn duidelijk gezwollen, met name bij dieren die op Penneschaft worden aangetroffen. De cerata staan zo dicht op elkaar dat geen duidelijke organisatie in rijen zichtbaar is. 

Eieren: De eieren vormen een niet nader beschreven band, met daarin tot 650 embryo’s. Elders zijn eisnoeren aangetroffen van mei tot oktober. Uit de Nederlandse kustwateren zijn tot nu toe nog geen eisnoeren bekend.

Niet genoeg waarnemingen om eventuele trends te kunnen vaststellen.

Van de Europese kust bekend van Groenland, de Witte Zee, Scandinavië, de Britse en Faeröer-Eilanden en de Franse westkust. Elders ook bekend van de Amerikaanse oostkust, Nova Scotia, Maine. Voor de Nederlandse faunalijst is deze soort vermoedelijk een recente aanvulling. De soort is zeer zeldzaam: er is slechts eenmalig één dier van ca. 2 cm aangetroffen op het Nederlandse deel van de Klaverbank (juni 2011), op een restant van een niet nader gedetermineerde hydropoliepensoort.

De soort leeft op hard substraat in het sublitoraal, op diepten van enkele meters tot ten minste 80 m. Vaak aanwezig op plaatsen met een sterkere stroming. In de literatuur wordt gemeld dat deze soort zich voedt met diverse soorten hydropoliepen, met name Geknoopte zeedraad Obelia geniculata, maar ook Penneschaft Tubularia indivisa, Ruwe zeeborstel Hydrallmania falcata, Zeedennetje Abietinaria abietina en Zeespriet Nemertesia sp. Dieren die zich voeden met Penneschaft zijn opvallend plomper, waardoor ze meer op onder andere de ‘Gezwollen knuppelslak’ lijken dan dieren die zich met fijnere hydropoliepen voeden (B. Picton, pers. med.).

 139771SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Druipzakpijp
Didemnum vexillum


Lees verder...
Druipzakpijp
Didemnum vexillum
<p>Zakpijp. Mariene soort. Kolonievormend. Kolonies tot tientallen vierkante cm en door aaneengroei hele stenen bedekkend (afzonderlijke zakpijpjes kleiner dan 1 mm). Gemeenschappelijk uitstroomopeningen in doorsnede tot ca 3 mm. Witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen. Zeeland, Oosterschelde in rustiger water.</p>

Lees verder...
Didemnum vexillum

Zakpijp. Mariene soort. Kolonievormend. Kolonies tot tientallen vierkante cm en door aaneengroei hele stenen bedekkend (afzonderlijke zakpijpjes kleiner dan 1 mm). Gemeenschappelijk uitstroomopeningen in doorsnede tot ca 3 mm. Witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen. Zeeland, Oosterschelde in rustiger water.

Afmetingen: Kolonies kunnen tientallen vierkante centimeters groot worden en door aaneengroei hele stenen bedekken. De afzonderlijke zakpijpjes zijn kleiner dan 1 mm. De gemeenschappelijk uitstroomopeningen kunnen een doorsnede bereiken tot circa 3 mm.

 

Kleur: Kolonies zijn witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen.
Vorm: 
De Druipzakpijp is een kolonievormende zakpijp met een sponsachtig uiterlijk. Ze woekeren vaak over andere organismen van hard substraat heen. Op een sterk hellende bodem krijgen grote kolonies hun kenmerkende druipende uiterlijk. De kolonie is voorzien van vele kleine gaatjes. Dit zijn de instroomopeningen van de individuele zakpijpjes. Daarnaast zijn in kleinere aantallen grotere openingen te zien. Deze zijn meestal niet van gelijke grootte. Dit zijn de gemeenschappelijke uitstroom-openingen.

 

 

De Druipzakpijp is in 1991 voor het eerst waargenomen bij Neeltje Jans. Later is deze soort vooral in het Zijpe zeer algemeen geworden in de zoute wateren van de Zeeuwse Delta, de Waddenzee. In de Noordzee wordt de soort maar weinig aangetroffen.

De soort wordt voornamelijk in rustig water aangetroffen op allerlei substraat. Bij massaal optreden wordt de andere begroeiing meestal overwoekerd.

 

250126

SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Druipzakpijp
Didemnum vexillum


Lees verder...
Druipzakpijp
Didemnum vexillum
<p>Zakpijp. Mariene soort. Kolonievormend. Kolonies tot tientallen vierkante cm en door aaneengroei hele stenen bedekkend (afzonderlijke zakpijpjes kleiner dan 1 mm). Gemeenschappelijk uitstroomopeningen in doorsnede tot ca 3 mm. Witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen. Zeeland, Oosterschelde in rustiger water.</p>

Lees verder...
Didemnum vexillum

Zakpijp. Mariene soort. Kolonievormend. Kolonies tot tientallen vierkante cm en door aaneengroei hele stenen bedekkend (afzonderlijke zakpijpjes kleiner dan 1 mm). Gemeenschappelijk uitstroomopeningen in doorsnede tot ca 3 mm. Witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen. Zeeland, Oosterschelde in rustiger water.

Afmetingen: Kolonies kunnen tientallen vierkante centimeters groot worden en door aaneengroei hele stenen bedekken. De afzonderlijke zakpijpjes zijn kleiner dan 1 mm. De gemeenschappelijk uitstroomopeningen kunnen een doorsnede bereiken tot circa 3 mm.

 

Kleur: Kolonies zijn witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen.
Vorm: 
De Druipzakpijp is een kolonievormende zakpijp met een sponsachtig uiterlijk. Ze woekeren vaak over andere organismen van hard substraat heen. Op een sterk hellende bodem krijgen grote kolonies hun kenmerkende druipende uiterlijk. De kolonie is voorzien van vele kleine gaatjes. Dit zijn de instroomopeningen van de individuele zakpijpjes. Daarnaast zijn in kleinere aantallen grotere openingen te zien. Deze zijn meestal niet van gelijke grootte. Dit zijn de gemeenschappelijke uitstroom-openingen.

 

 

De Druipzakpijp is in 1991 voor het eerst waargenomen bij Neeltje Jans. Later is deze soort vooral in het Zijpe zeer algemeen geworden in de zoute wateren van de Zeeuwse Delta, de Waddenzee. In de Noordzee wordt de soort maar weinig aangetroffen.

De soort wordt voornamelijk in rustig water aangetroffen op allerlei substraat. Bij massaal optreden wordt de andere begroeiing meestal overwoekerd.

 

250126

SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Druipzakpijp
Didemnum vexillum


Lees verder...
Druipzakpijp
Didemnum vexillum
<p>Zakpijp. Mariene soort. Kolonievormend. Kolonies tot tientallen vierkante cm en door aaneengroei hele stenen bedekkend (afzonderlijke zakpijpjes kleiner dan 1 mm). Gemeenschappelijk uitstroomopeningen in doorsnede tot ca 3 mm. Witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen. Zeeland, Oosterschelde in rustiger water.</p>

Lees verder...
Didemnum vexillum

Zakpijp. Mariene soort. Kolonievormend. Kolonies tot tientallen vierkante cm en door aaneengroei hele stenen bedekkend (afzonderlijke zakpijpjes kleiner dan 1 mm). Gemeenschappelijk uitstroomopeningen in doorsnede tot ca 3 mm. Witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen. Zeeland, Oosterschelde in rustiger water.

Afmetingen: Kolonies kunnen tientallen vierkante centimeters groot worden en door aaneengroei hele stenen bedekken. De afzonderlijke zakpijpjes zijn kleiner dan 1 mm. De gemeenschappelijk uitstroomopeningen kunnen een doorsnede bereiken tot circa 3 mm.

 

Kleur: Kolonies zijn witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen.
Vorm: 
De Druipzakpijp is een kolonievormende zakpijp met een sponsachtig uiterlijk. Ze woekeren vaak over andere organismen van hard substraat heen. Op een sterk hellende bodem krijgen grote kolonies hun kenmerkende druipende uiterlijk. De kolonie is voorzien van vele kleine gaatjes. Dit zijn de instroomopeningen van de individuele zakpijpjes. Daarnaast zijn in kleinere aantallen grotere openingen te zien. Deze zijn meestal niet van gelijke grootte. Dit zijn de gemeenschappelijke uitstroom-openingen.

 

 

De Druipzakpijp is in 1991 voor het eerst waargenomen bij Neeltje Jans. Later is deze soort vooral in het Zijpe zeer algemeen geworden in de zoute wateren van de Zeeuwse Delta, de Waddenzee. In de Noordzee wordt de soort maar weinig aangetroffen.

De soort wordt voornamelijk in rustig water aangetroffen op allerlei substraat. Bij massaal optreden wordt de andere begroeiing meestal overwoekerd.

 

250126

SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Druipzakpijp
Didemnum vexillum


Lees verder...
Druipzakpijp
Didemnum vexillum
<p>Zakpijp. Mariene soort. Kolonievormend. Kolonies tot tientallen vierkante cm en door aaneengroei hele stenen bedekkend (afzonderlijke zakpijpjes kleiner dan 1 mm). Gemeenschappelijk uitstroomopeningen in doorsnede tot ca 3 mm. Witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen. Zeeland, Oosterschelde in rustiger water.</p>

Lees verder...
Didemnum vexillum

Zakpijp. Mariene soort. Kolonievormend. Kolonies tot tientallen vierkante cm en door aaneengroei hele stenen bedekkend (afzonderlijke zakpijpjes kleiner dan 1 mm). Gemeenschappelijk uitstroomopeningen in doorsnede tot ca 3 mm. Witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen. Zeeland, Oosterschelde in rustiger water.

Afmetingen: Kolonies kunnen tientallen vierkante centimeters groot worden en door aaneengroei hele stenen bedekken. De afzonderlijke zakpijpjes zijn kleiner dan 1 mm. De gemeenschappelijk uitstroomopeningen kunnen een doorsnede bereiken tot circa 3 mm.

 

Kleur: Kolonies zijn witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen.
Vorm: 
De Druipzakpijp is een kolonievormende zakpijp met een sponsachtig uiterlijk. Ze woekeren vaak over andere organismen van hard substraat heen. Op een sterk hellende bodem krijgen grote kolonies hun kenmerkende druipende uiterlijk. De kolonie is voorzien van vele kleine gaatjes. Dit zijn de instroomopeningen van de individuele zakpijpjes. Daarnaast zijn in kleinere aantallen grotere openingen te zien. Deze zijn meestal niet van gelijke grootte. Dit zijn de gemeenschappelijke uitstroom-openingen.

 

 

De Druipzakpijp is in 1991 voor het eerst waargenomen bij Neeltje Jans. Later is deze soort vooral in het Zijpe zeer algemeen geworden in de zoute wateren van de Zeeuwse Delta, de Waddenzee. In de Noordzee wordt de soort maar weinig aangetroffen.

De soort wordt voornamelijk in rustig water aangetroffen op allerlei substraat. Bij massaal optreden wordt de andere begroeiing meestal overwoekerd.

 

250126

SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Dubbele waaierkokerworm
Bispira volutacornis


Lees verder...
Dubbele waaierkokerworm
Bispira volutacornis
Borstelworm. Mariene soort.

Lees verder...
Bispira volutacornisBorstelworm. Mariene soort.     130875SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Dubbele waaierkokerworm
Bispira volutacornis


Lees verder...
Dubbele waaierkokerworm
Bispira volutacornis
Borstelworm. Mariene soort.

Lees verder...
Bispira volutacornisBorstelworm. Mariene soort.     130875SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Dubbelstreepsnoerworm
Lineus bilineatus


Lees verder...
Dubbelstreepsnoerworm
Lineus bilineatus


Lees verder...
Lineus bilineatus      122511SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Dunlipharder
Liza ramada


Lees verder...
Dunlipharder
Liza ramada
<p>Zeevis. Ook in brak en soms in zoet water. 50-60 cm (tot 70 cm). Groot, stevig en slank torpedovormig lichaam, met een blauwgroene rug en bijna zilverachtige witte flanken en buik. De bovenlip is dunner dan de halve ooglengte en niet voorzien van papillen. Zwemmen meestal in groepsverband te vinden. </p>

Lees verder...
Liza ramada

Zeevis. Ook in brak en soms in zoet water. 50-60 cm (tot 70 cm). Groot, stevig en slank torpedovormig lichaam, met een blauwgroene rug en bijna zilverachtige witte flanken en buik. De bovenlip is dunner dan de halve ooglengte en niet voorzien van papillen. Zwemmen meestal in groepsverband te vinden.

Afmetingen: Lengte tot 70 cm.
Kleur:
Blauwgroene rug en bijna zilverachtige witte flanken en buik. Rug met donkere lengtestrepen. Vage donkere vlek achter de borstvinnen.
Vorm: Het lichaam is stevig en slank torpedovormig. De bovenlip is dunner dan de halve ooglengte en  niet voorzien van papillen. De huid is bezet met grote schubben die op afstand op lengtestrepen lijken.
Vinnen:
De eerste rugvin is karakteristiek met vier harde vinstralen, de tweede rugvin en de anaalvorm zijn hoekig van vorm. De staart is gevorkt.

  Harders worden vooral bij pontons en wrakken gesignaleerd. Ze kunnen ook dicht bij oevers worden waargenomen, waar ze algen af wieren grazen. De dieren eten voornamelijk plantaardig voedsel en de zeer kleine diertjes die daar tussen zitten. Volwassen dieren eten ook schelpdieren.

Dunlipharders komen in Nederland weinig voor. Soms worden ze ook in zoet water gezien.

 126980SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Dunne parelmoerneut
Ennucula tenuis


Lees verder...
Dunne parelmoerneut
Ennucula tenuis
<p>Mariene tweekleppige. Tot 6 mm. Glanzend geelbruine, matig stevige schelpjes. Leeft ingegraven in slibhoudende bodems met hoogstens de achterrand van de schelpen boven de bodem. Schelpen aan de binnenzijde glanzend parelmoerkleurig met een taxodont slot. Leeft verder van de kust, spoelt zelden of nooit aan.</p>

Lees verder...
Ennucula tenuis

Mariene tweekleppige. Tot 6 mm. Glanzend geelbruine, matig stevige schelpjes. Leeft ingegraven in slibhoudende bodems met hoogstens de achterrand van de schelpen boven de bodem. Schelpen aan de binnenzijde glanzend parelmoerkleurig met een taxodont slot. Leeft verder van de kust, spoelt zelden of nooit aan.

Afmeting: 6 x 5 mm.
Schelpkleur:
Variërend van grijsgroen of grijsbruin tot donker bruin (opperhuid). Schelpjes zelf zijn lichter, crèmewit.
Schelpvorm: De schelpjes zijn dunwandig en hebben een glanzend oppervlak, Wanneer de achterkant verticaal wordt gehouden, is de bovenkant boven het horizontale vlak gebogen. Het maantje is lancetvormig.
Sculptuur:
Concentrische groeilijnen worden gekruist door alleen microscopisch waarneembare radiaire lijntjes.
Slot:
Het slot heeft 16-18 tandjes in de voorste groep en 6-10 in de achterste.
Binnenzijde schelp: Glanzend (iriserend) parelmoer. De onderrand van de schelp is glad, ongecreneleerd. Geen mantelbocht.

Door toename van de onderzoeksinspanning is het aantal 10 x 10 km hokken toegenomen, maar de kans de soort aan te treffen in een bodemmonster is in de periode 1960-2010 sterk afgenomen.

Wijd verspreid op het noordelijk halfrond, langs de gehele Europese Atlantische kust en in de Middellandse Zee. Elders onder meer langs de Noord-Amerikaanse oost- en westkust en verder vanaf de Beringstraat tot aan Japan.
In het Nederlandse Noordzeegebied voornamelijk bekend van de Oestergronden, het Friese Front en enkele verspreide vindplaatsen rond de Klaverbank en in het offshore-gebied bij Texel.

Op het strand: Van het strand, ook van de Waddeneilanden, zijn nog geen schelpen gemeld. Meldingen uit Zeeland hebben alle betrekking op fossiel materiaal.

Mariene soort. Voornamelijk ingegraven in slibhoudende bodems. De dieren zijn 'selective depositfeeders’, ze verzamelen hun voedsel door met de tot lange tasters uitgegroeide mantelflappen algenmateriaal en detritus uit de toplaag van het sediment te verzamelen en naar de mond te transporteren. Dit in tegenstelling tot veel andere tweekleppigen, die de al dan niet in sifonen uitgegroeide in- en uitstroomopeningen van de mantel gebruiken om water met voedseldeeltjes aan te zuigen en dat via de kieuwen uit te zeven (filteraars). Omdat echte sifonen ontbreken, wordt bij Nuculidae een waterstroom door de hele mantelholte geleid door een wapperende beweging van de franjebanden langsde mantelflappen, de mantelranden en de kieuwen.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting vindt plaats via de waterkolom in zomer en najaar. Ze kunnen minstens 3 jaar worden.
 140584SoortenalbumNederlandZoutwaterSMP|ANM
Dunschalig zeeklitschelpje
Tellimya tenella


Lees verder...
Dunschalig zeeklitschelpje
Tellimya tenella
Mariene tweekleppige. Tot 5 mm. Schelpkleur: verse exemplaren zijn blauwachtig wit en iets transparant en hebben vaak een roestkleurige aanslag. Lege schelpen zijn doorgaans ondoorschijnend en cr&egrave;mewit. De umbo&rsquo;s liggen gezien vanaf de voorrand van de schelp op ongeveer tweederde van de totale schelplengte. Oppervlak glad, met fijne groeilijnen. Geen mantelbocht. Deze soort leeft in associatie met de in de bodem ingegraven Modderzeeklit Brissopsis lyrifera, Bekend uit de Noordzee (Oestergronden). Niet van het strand bekend.

Lees verder...
Tellimya tenellaMariene tweekleppige. Tot 5 mm. Schelpkleur: verse exemplaren zijn blauwachtig wit en iets transparant en hebben vaak een roestkleurige aanslag. Lege schelpen zijn doorgaans ondoorschijnend en crèmewit. De umbo’s liggen gezien vanaf de voorrand van de schelp op ongeveer tweederde van de totale schelplengte. Oppervlak glad, met fijne groeilijnen. Geen mantelbocht. Deze soort leeft in associatie met de in de bodem ingegraven Modderzeeklit Brissopsis lyrifera, Bekend uit de Noordzee (Oestergronden). Niet van het strand bekend.

Afmetingen: L. tot 5 mm, H. tot 3 mm.
Schelpkleur: Verse exemplaren zijn blauwachtig wit en iets transparant en hebben vaak een roestkleurige aanslag. Lege schelpen zijn doorgaans ondoorschijnend en crèmewit.
Schelpvorm: De kleppen zijn minder bol dan bij het Ovale zeeklitschelpje en ook duidelijk minder langgerekt.
Sculptuur: Het oppervlak van de schelp is glad met fijne groeilijnen.
Slot: De rechterklep heeft een cardinale tand, de linker een laterale tand die voor het midden ligt Binnenzijde schelp:  2 spierindruksels. Geen mantelbocht.

Dier: Als bij het Ovale zeeklitschelpje, de mantel heeft echter relatief weinig papil- of franjevormige tentakels. Er is een grote lange instroomsifo aan de bovenzijde en een korte uitstroomsifo aan de onderzijde. Lichaamskleur witachtig.

 

Zowel de Modderzeeklit als het ‘Dunschalige zeeklitschelpje’ hebben een boreale verspreiding en zijn aangetroffen van Noord- Noorwegen tot in het Kattegat en op de hier op kaart weergegeven vindplaatsen. De meest westelijke vindplaats bevindt zich op de Porcupine Bank ten westen van Ierland. Ook rond de Britse Eilanden aangetroffen, maar niet ten zuiden daarvan. De dieren leven vooral op diepten tussen 17 en 750 m. Minder dan 5% kwam van diepten beneden de 150 m. In het Nederlandse deel van de Noordzee kan de Modderzeeklit worden gevonden op een verspreid aantal locaties in de Oestergronden. Omdat deze tweekleppige alleen wordt gevonden op plaatsen waar deze zee-egel leeft, blijft de verspreiding ook beperkt tot die locaties. Alle waarnemingen zijn van recente datum. Voor het eerst waargenomen in 1991. Daarna in diverse hokken aangetroffen, alle gelegen op of rond de Oestergronden.

Op het strand: Nog niet gemeld.

De soort leeft in associatie met de in de bodem ingegraven Modderzeeklit Brissopsis lyrifera. Deze soort, die verwant is aan de (gewone) Zeeklit, komt voor op enige afstand van de kust op slibrijke bodems of klei. Op één zee-egel kunnen meerdere zeeklitschelpjes voorkomen. Van de leefwijze is verder niet veel bekend. De dieren zijn hermafrodiet en de eieren in de kieuwen bewaard, waar de larven ook gedurende de eerste levensstadia verblijven. 152397SoortenalbumNederlandZoutwaterANM
Dunschalig zeeklitschelpje
Tellimya tenella


Lees verder...
Dunschalig zeeklitschelpje
Tellimya tenella
Mariene tweekleppige. Tot 5 mm. Schelpkleur: verse exemplaren zijn blauwachtig wit en iets transparant en hebben vaak een roestkleurige aanslag. Lege schelpen zijn doorgaans ondoorschijnend en cr&egrave;mewit. De umbo&rsquo;s liggen gezien vanaf de voorrand van de schelp op ongeveer tweederde van de totale schelplengte. Oppervlak glad, met fijne groeilijnen. Geen mantelbocht. Deze soort leeft in associatie met de in de bodem ingegraven Modderzeeklit Brissopsis lyrifera, Bekend uit de Noordzee (Oestergronden). Niet van het strand bekend.

Lees verder...
Tellimya tenellaMariene tweekleppige. Tot 5 mm. Schelpkleur: verse exemplaren zijn blauwachtig wit en iets transparant en hebben vaak een roestkleurige aanslag. Lege schelpen zijn doorgaans ondoorschijnend en crèmewit. De umbo’s liggen gezien vanaf de voorrand van de schelp op ongeveer tweederde van de totale schelplengte. Oppervlak glad, met fijne groeilijnen. Geen mantelbocht. Deze soort leeft in associatie met de in de bodem ingegraven Modderzeeklit Brissopsis lyrifera, Bekend uit de Noordzee (Oestergronden). Niet van het strand bekend.

Afmetingen: L. tot 5 mm, H. tot 3 mm.
Schelpkleur: Verse exemplaren zijn blauwachtig wit en iets transparant en hebben vaak een roestkleurige aanslag. Lege schelpen zijn doorgaans ondoorschijnend en crèmewit.
Schelpvorm: De kleppen zijn minder bol dan bij het Ovale zeeklitschelpje en ook duidelijk minder langgerekt.
Sculptuur: Het oppervlak van de schelp is glad met fijne groeilijnen.
Slot: De rechterklep heeft een cardinale tand, de linker een laterale tand die voor het midden ligt Binnenzijde schelp:  2 spierindruksels. Geen mantelbocht.

Dier: Als bij het Ovale zeeklitschelpje, de mantel heeft echter relatief weinig papil- of franjevormige tentakels. Er is een grote lange instroomsifo aan de bovenzijde en een korte uitstroomsifo aan de onderzijde. Lichaamskleur witachtig.

 

Zowel de Modderzeeklit als het ‘Dunschalige zeeklitschelpje’ hebben een boreale verspreiding en zijn aangetroffen van Noord- Noorwegen tot in het Kattegat en op de hier op kaart weergegeven vindplaatsen. De meest westelijke vindplaats bevindt zich op de Porcupine Bank ten westen van Ierland. Ook rond de Britse Eilanden aangetroffen, maar niet ten zuiden daarvan. De dieren leven vooral op diepten tussen 17 en 750 m. Minder dan 5% kwam van diepten beneden de 150 m. In het Nederlandse deel van de Noordzee kan de Modderzeeklit worden gevonden op een verspreid aantal locaties in de Oestergronden. Omdat deze tweekleppige alleen wordt gevonden op plaatsen waar deze zee-egel leeft, blijft de verspreiding ook beperkt tot die locaties. Alle waarnemingen zijn van recente datum. Voor het eerst waargenomen in 1991. Daarna in diverse hokken aangetroffen, alle gelegen op of rond de Oestergronden.

Op het strand: Nog niet gemeld.

De soort leeft in associatie met de in de bodem ingegraven Modderzeeklit Brissopsis lyrifera. Deze soort, die verwant is aan de (gewone) Zeeklit, komt voor op enige afstand van de kust op slibrijke bodems of klei. Op één zee-egel kunnen meerdere zeeklitschelpjes voorkomen. Van de leefwijze is verder niet veel bekend. De dieren zijn hermafrodiet en de eieren in de kieuwen bewaard, waar de larven ook gedurende de eerste levensstadia verblijven. 152397SoortenalbumNederlandZoutwaterANM
 
   
 
Instellingen
 
 


Kolommen
select
       
Indeling
select
        
Uiterlijk
select

Groepsnaam
select

Sortering groepsnaam
select



 
   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top