Dwergbolk
Trisopterus minutus
Lees verder...
|
Dwergbolk
Trisopterus minutus
Zeevis. Tot 30 cm, meestal kleiner. Egaal geelbruin, rug iets donkerder,
buik lichter. Nooit band- of streeppatronen. Kleine zwarte stip boven
de basis van de
borstvinnen. Bek iets onderstandig. Duidelijke baarddraad onder de kin.
Drie rugvinnen en twee niet vergroeide anaalvinnen. Voorzijde eerste
anaalvin net achter de eerste rugvin beginnend. Vrij algemeen op
zandbodems, rond wrakken en in Zeeland langs stenige oevers. Zwemt in
kleine scholen.
Lees verder...
| Dwergbolk | Trisopterus minutus | Zeevis. Tot 30 cm, meestal kleiner. Egaal geelbruin, rug iets donkerder,
buik lichter. Nooit band- of streeppatronen. Kleine zwarte stip boven
de basis van de
borstvinnen. Bek iets onderstandig. Duidelijke baarddraad onder de kin.
Drie rugvinnen en twee niet vergroeide anaalvinnen. Voorzijde eerste
anaalvin net achter de eerste rugvin beginnend. Vrij algemeen op
zandbodems, rond wrakken en in Zeeland langs stenige oevers. Zwemt in
kleine scholen. | Afmetingen: Lengte tot 30 cm, meestal kleiner.
Kleur: Egaal geelbruin, enigszins donkerder op de rug
en lichter bij de buik, maar zonder band- of streeppatronen. Een kleine zwarte stip aan de bovenkant van de basis van de
borstvinnen.
Vorm: Iets onderstandige bek met duidelijke baarddraad onder de kin.
Vinnen: De Dwergbolk heeft drie vinnen op de rug. en twee (niet met elkaar vergroeide) anaalvinnen. De voorste rugvin loopt minder sterk uit in een stekelvorm. De voorzijde van de eerste anaalvin begint net achter de eerste rugvin. | | Noordoost- en Noordwest-Atlantische Oceaan, Kattegat, Noordzee en Middellandse
Zee. Langs de Nederlandse kust algemeen, maar vooral jonge exemplaren. Niet in grote aantallen. In de Noordzee vaak bij wrakken. In Zeeland langs rotsachtige kusten. | Dwergbolken leven in kleinere scholen op zandbodems, mar vaak nabij hard substraat (stenen, wrakken). Ook dichter bij de kust en in de Zeeuwse wateren. Leeft steeds nabij de bodem op diepten tussen 5 en 250 meter. Paait in de wintermaanden. Het voedsel bestaat uit kleinere bodemorganismen, maar ook uit vrijzwemmende kreeftachtigen en kleine vissen. | | 126446 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dwergbot
Phrynorhombus norvegicus
Lees verder...
|
Dwergbot
Phrynorhombus norvegicus
Mariene vissoort (zeevis). Kleine langwerpige platvis met ogen op de linkerzijde. Tot 12 cm. Linkerkant bruin met gele, oranje of roodbruine, vaak kommavormige vlekken. Rechterzijde wit met een zichtbare zijlijn. Oppervlak bedekt met grove schubben waarvan de randen getand zijn. De rugvin begint iets voor het rechteroog. De buik- en anaalvin lijken door te lopen, maar zijn niet vergroeid.
Lees verder...
| Dwergbot | Phrynorhombus norvegicus | Mariene vissoort (zeevis). Kleine langwerpige platvis met ogen op de linkerzijde. Tot 12 cm. Linkerkant bruin met gele, oranje of roodbruine, vaak kommavormige vlekken. Rechterzijde wit met een zichtbare zijlijn. Oppervlak bedekt met grove schubben waarvan de randen getand zijn. De rugvin begint iets voor het rechteroog. De buik- en anaalvin lijken door te lopen, maar zijn niet vergroeid. | Afmetingen: Gemiddeld nog geen 10 cm (maximaal 12 cm).
Kleur: Gekleurde linkerkant lichtbruin of geelachtig met geelbruine tot roodbruine, vaak kommavormige, onregelmatige vlekken, die vaak in dwarsverband staan. Ook rozerode of oranje ronde vlekken kunnen in het patroon voorkomen. In rotsachtige gebieden passen de dieren zich goed aan aan een rotsachtige ondergrond begroeid met roodalgen. Het oppervlak van de vis kan ook begroeid raken met andere organismen. Rechterzijde (blinde onderzijde) witachtig, maar wel met een zichtbare zijlijn.
Vorm: Platvis met ogen op de linkerzijde. Zeer kleine, langwerpige soort. Het oppervlak is bedekt met grove schubben. De randen van de schubben zijn getand, daardoor voelt de vis ruw aan.
Vinnen: De rugvin begint iets voor het rechteroog. De buik- en anaalvin lijken door te lopen, maar zijn in feite niet met elkaar vergroeid. Rug- en anaalvin lopen rond de staartwortel uit in een soort lobben. | | Noordoost-Atlantische Oceaan, vanaf het arctisch gebied (Moermansk), zuidwaards via Noorwegen en IJsland, de Britse eilanden, de Noordzee (nu en dan in Skagerrak en Kattegat), tot aan de Golf van Biskaje. Langs de Nederlandse kust zeldzaam. | Leeft op stenige bodems op een diepte van 20-170 meter. Gewoonlijk alleen onder puur mariene omstandigheden. Leeft voornamelijk op stenige bodems. De dieren kunnen zich met hun vinnen stevig aan hard substraat hechten en zo ook op de verticale zijden van rotsen en stenen voorkomen. Het voedsel bestaat vooral uit kreeftachtigen en wormen. De paaitijd valt tussen april en juli. De eieren leven ongeveer een week vrij zwevend in het water. De vislarven brengen eveneens eerst een periode zwevend in het water door, waarna ze bij een lengte van circa 10-13 mm tot kleine platvis transformeren en dan naar de bodem afzakken. | | 127147 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | |
Dwerg-drijfhorentje
Pusillina inconspicua
Lees verder...
|
Dwerg-drijfhorentje
Pusillina inconspicua
Mariene huisjesslak. Tot 3 mm. Glasachtig
doorschijnend,
crèmewit of bleekwit, met duidelijk
donkerrood
of paars topje. Vaak dunschalig (soms veel dikker) horentje met 4-6
matig bolle windingen. Top spits, mondopening hoekig. Buitenlip vaak
verdikt. Geen navel. Laatste winding vaak glad, maar soms met smalle (nu
en dan ook bredere) verticale ribjes en soms onregelmatige
spiraallijntjes. Dier met lange koptentakels, ogen op duidelijke
verdikking
aan de basis. Voet kort en smal, met 1
achtervoettentakel. Lichaamskleur crèmewit of grijswit. Op wieren en/of
hydropoliepen. Zeeland en Noordzee, zelden levend gemeld, maar spoelt
veel vers/levend aan.
Lees verder...
| Dwerg-drijfhorentje | Pusillina inconspicua | Mariene huisjesslak. Tot 3 mm. Glasachtig
doorschijnend,
crèmewit of bleekwit, met duidelijk
donkerrood
of paars topje. Vaak dunschalig (soms veel dikker) horentje met 4-6
matig bolle windingen. Top spits, mondopening hoekig. Buitenlip vaak
verdikt. Geen navel. Laatste winding vaak glad, maar soms met smalle (nu
en dan ook bredere) verticale ribjes en soms onregelmatige
spiraallijntjes. Dier met lange koptentakels, ogen op duidelijke
verdikking
aan de basis. Voet kort en smal, met 1
achtervoettentakel. Lichaamskleur crèmewit of grijswit. Op wieren en/of
hydropoliepen. Zeeland en Noordzee, zelden levend gemeld, maar spoelt
veel vers/levend aan. | Afmetingen: H. tot 3 mm, B. tot 2 mm.
Schelpkleur: Glasachtig
doorschijnend,
crèmewit of bleekwit, met een duidelijk herkenbaar
donkerrood
of paars topje.
Schelpvorm: Vaak dunschalig (soms veel dikker) horentje met een
variabele vorm en 4-6 matig bolle windingen. De top is spits, de
mondopening hoekig tot bijna vierkant. Buitenlip vaak verdikt. Een navel
ontbreekt of is nauw.
Sculptuur: Laatste winding vaak glad, maar soms met smalle (nu en dan ook bredere) verticale ribjes. Soms onregelmatige spiraallijntjes.
Dier:
Koptentakels lang en dun, ogen op duidelijke
verdikking
aan de basis. Voet kort en vrij smal, met een enkele, lange
slanke
achtervoettentakel op het uiteinde. Lichaamskleur crèmewit of grijswit,
met vale gele
vlekken. | | Van het
Arctisch Gebied en de Oostzee tot de Azoren en
de
Middellandse Zee. In Nederland autochtoon bekend uit de Oosterschelde,
waar de soort
in 1989 en 1990 meerdere keren is aangetroffen op de duiklocatie
‘Weldamse
weg’ op Obelia spec. De soort is nog maar
weinig levend
gemeld, vermoedelijk vanwege de geringe afmetingen, de gelijkenis
met kleine
huisjes van Wadslakje Peringia ulvae en het feit dat de soort vrij
lastig
te herkennen
is. Ook bij Noordzeebemonsteringen zelden gevonden.
Op het strand: De dieren moeten in redelijke
aantallen
voorkomen in het sublitoraal, gezien de regelmaat waarmee vaak aanzienlijke aantallen
huisjes met
vleesresten,
operculum en
nog levende dieren aanspoelen in zeer fijn aanspoelsel op het strand. Mogelijk leven ze op organismen als
hydropoliepen. | In het litoraal en (vooral) sublitoraal van rots- en zandkusten. Aangetroffen tot diepten van ruim 100 m. O.a. levend tussen roodwieren op hard substraat. Hoogstwaarschijnlijk echter ook tussen andere organismen, zoals hydropoliepen. Het voedsel bestaat onder andere uit diatomeeën, algen en detritus. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De mannetjes zijn vaak iets kleiner. Voortplanting in noordelijker streken aan het einde van de zomer, in zuidelijker gebieden al eerder. Eieren afgezet in lensvormige eicapsules op divers substraat. Leeftijd: vermoedelijk eenjarig. | | 141334 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Dwerginktvis
Sepiola atlantica
Lees verder...
|
Dwerginktvis
Sepiola atlantica
<p>Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig
transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan
de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5
paar armen, waarvan één paar
langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin.
Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen).</p>
Lees verder...
| Dwerginktvis | Sepiola atlantica | Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig
transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan
de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5
paar armen, waarvan één paar
langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin.
Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen). |
Afmetingen: Totale lengte tot ca. 5 cm.
Lichaamskleur: Het lichaam is melkachtig
transparant, met veel bruinrode en gele pigmentvlekjes. Doordat deze vlekjes (chromatoforen) razendsnel in
grootte kunnen veranderen, kan het dier snel van kleur veranderen.
Lichaamsvorm: Kleine soort met een plomp, zakvormig lichaam. Aan de rugzijde is het lichaam met de kop vergroeid. Aan de kop zitten 5 paar armen, waarvan één paar
langer is.
Armen: De Dwerginktvis bezit 5 paar armen. Één paar armen is langer en
wordt gebruikt om prooien mee te vangen. Elke arm bevat 2 tot 8 zuignapjes. Bij
het mannetje bevat één arm een groef, waarmee het sperma in de lichaamsopening
van het vrouwtje gebracht wordt.
Vinnen: Rondom het lichaam zit aan weerszijden een ronde flapvormige vin van ca 10 mm diameter.
Schelp: een skelet ontbreekt. Het dier bezit
alleen een chitineus inwendig rugschild, dat ca 18 mm lang kan zijn. Dit schild
bevat geen kalk, zoals bij de zeekat, zodat het nagenoeg transparant is.
Overig: (Zoektip) Dwerginkvissen leven op zachte bodems,waar ze zich
kunnen ingraven bij gevaar. De dieren zijn doorgaans nieuwsgierig en komen weer
tevoorschijn als je geduldig bent. Het ondiepe water bij het Koepeltje is een
goede plek om te zoeken.
| | Van Noorwegen langs alle kusten van Noordwest-Europa tot Marokko. Waar de waterdiepte meer dan 50-60 m bedraagt, wordt de kans op andere Sepiola-soorten groter. Bij rotskusten met baaien komen de dieren soms wel in de baai, maar niet daarbuiten voor. Uit Nederland is de Dwerginktvis bekend van Zeeland, de Waddenzee en de Noordzee. Vooral in het Oosterschelde-bekken en Grevelingenmeer vaak door duikers waargenomen. In het late voorjaar soms in strandpoelen en zwinnen. De soort wordt regelmatig door garnalenkotters gevangen en is ook als kornetvangst gemeld. | Pelagische bodembewoner van ondiepe kustwateren en estuaria, tot 90 m diep. De dieren liggen in zachte bodems ingegraven in het zand te wachten op een prooi, die vanuit deze hinderlaag wordt buitgemaakt. Het voedsel bestaat vooral uit jonge garnalen en aasgarnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De 3 mm grote eieren worden in ongekleurde doorzichtige trosjes van ten hoogste 50 stuks gelegd en aan allerlei substraat vastgemaakt. | | 141454 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dwerginktvis
Sepiola atlantica
Lees verder...
|
Dwerginktvis
Sepiola atlantica
<p>Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig
transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan
de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5
paar armen, waarvan één paar
langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin.
Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen).</p>
Lees verder...
| Dwerginktvis | Sepiola atlantica | Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig
transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan
de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5
paar armen, waarvan één paar
langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin.
Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen). |
Afmetingen: Totale lengte tot ca. 5 cm.
Lichaamskleur: Het lichaam is melkachtig
transparant, met veel bruinrode en gele pigmentvlekjes. Doordat deze vlekjes (chromatoforen) razendsnel in
grootte kunnen veranderen, kan het dier snel van kleur veranderen.
Lichaamsvorm: Kleine soort met een plomp, zakvormig lichaam. Aan de rugzijde is het lichaam met de kop vergroeid. Aan de kop zitten 5 paar armen, waarvan één paar
langer is.
Armen: De Dwerginktvis bezit 5 paar armen. Één paar armen is langer en
wordt gebruikt om prooien mee te vangen. Elke arm bevat 2 tot 8 zuignapjes. Bij
het mannetje bevat één arm een groef, waarmee het sperma in de lichaamsopening
van het vrouwtje gebracht wordt.
Vinnen: Rondom het lichaam zit aan weerszijden een ronde flapvormige vin van ca 10 mm diameter.
Schelp: een skelet ontbreekt. Het dier bezit
alleen een chitineus inwendig rugschild, dat ca 18 mm lang kan zijn. Dit schild
bevat geen kalk, zoals bij de zeekat, zodat het nagenoeg transparant is.
Overig: (Zoektip) Dwerginkvissen leven op zachte bodems,waar ze zich
kunnen ingraven bij gevaar. De dieren zijn doorgaans nieuwsgierig en komen weer
tevoorschijn als je geduldig bent. Het ondiepe water bij het Koepeltje is een
goede plek om te zoeken.
| | Van Noorwegen langs alle kusten van Noordwest-Europa tot Marokko. Waar de waterdiepte meer dan 50-60 m bedraagt, wordt de kans op andere Sepiola-soorten groter. Bij rotskusten met baaien komen de dieren soms wel in de baai, maar niet daarbuiten voor. Uit Nederland is de Dwerginktvis bekend van Zeeland, de Waddenzee en de Noordzee. Vooral in het Oosterschelde-bekken en Grevelingenmeer vaak door duikers waargenomen. In het late voorjaar soms in strandpoelen en zwinnen. De soort wordt regelmatig door garnalenkotters gevangen en is ook als kornetvangst gemeld. | Pelagische bodembewoner van ondiepe kustwateren en estuaria, tot 90 m diep. De dieren liggen in zachte bodems ingegraven in het zand te wachten op een prooi, die vanuit deze hinderlaag wordt buitgemaakt. Het voedsel bestaat vooral uit jonge garnalen en aasgarnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De 3 mm grote eieren worden in ongekleurde doorzichtige trosjes van ten hoogste 50 stuks gelegd en aan allerlei substraat vastgemaakt. | | 141454 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dwerginktvis
Sepiola atlantica
Lees verder...
|
Dwerginktvis
Sepiola atlantica
<p>Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig
transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan
de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5
paar armen, waarvan één paar
langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin.
Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen).</p>
Lees verder...
| Dwerginktvis | Sepiola atlantica | Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig
transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan
de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5
paar armen, waarvan één paar
langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin.
Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen). |
Afmetingen: Totale lengte tot ca. 5 cm.
Lichaamskleur: Het lichaam is melkachtig
transparant, met veel bruinrode en gele pigmentvlekjes. Doordat deze vlekjes (chromatoforen) razendsnel in
grootte kunnen veranderen, kan het dier snel van kleur veranderen.
Lichaamsvorm: Kleine soort met een plomp, zakvormig lichaam. Aan de rugzijde is het lichaam met de kop vergroeid. Aan de kop zitten 5 paar armen, waarvan één paar
langer is.
Armen: De Dwerginktvis bezit 5 paar armen. Één paar armen is langer en
wordt gebruikt om prooien mee te vangen. Elke arm bevat 2 tot 8 zuignapjes. Bij
het mannetje bevat één arm een groef, waarmee het sperma in de lichaamsopening
van het vrouwtje gebracht wordt.
Vinnen: Rondom het lichaam zit aan weerszijden een ronde flapvormige vin van ca 10 mm diameter.
Schelp: een skelet ontbreekt. Het dier bezit
alleen een chitineus inwendig rugschild, dat ca 18 mm lang kan zijn. Dit schild
bevat geen kalk, zoals bij de zeekat, zodat het nagenoeg transparant is.
Overig: (Zoektip) Dwerginkvissen leven op zachte bodems,waar ze zich
kunnen ingraven bij gevaar. De dieren zijn doorgaans nieuwsgierig en komen weer
tevoorschijn als je geduldig bent. Het ondiepe water bij het Koepeltje is een
goede plek om te zoeken.
| | Van Noorwegen langs alle kusten van Noordwest-Europa tot Marokko. Waar de waterdiepte meer dan 50-60 m bedraagt, wordt de kans op andere Sepiola-soorten groter. Bij rotskusten met baaien komen de dieren soms wel in de baai, maar niet daarbuiten voor. Uit Nederland is de Dwerginktvis bekend van Zeeland, de Waddenzee en de Noordzee. Vooral in het Oosterschelde-bekken en Grevelingenmeer vaak door duikers waargenomen. In het late voorjaar soms in strandpoelen en zwinnen. De soort wordt regelmatig door garnalenkotters gevangen en is ook als kornetvangst gemeld. | Pelagische bodembewoner van ondiepe kustwateren en estuaria, tot 90 m diep. De dieren liggen in zachte bodems ingegraven in het zand te wachten op een prooi, die vanuit deze hinderlaag wordt buitgemaakt. Het voedsel bestaat vooral uit jonge garnalen en aasgarnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De 3 mm grote eieren worden in ongekleurde doorzichtige trosjes van ten hoogste 50 stuks gelegd en aan allerlei substraat vastgemaakt. | | 141454 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dwerginktvis
Sepiola atlantica
Lees verder...
|
Dwerginktvis
Sepiola atlantica
<p>Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig
transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan
de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5
paar armen, waarvan één paar
langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin.
Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen).</p>
Lees verder...
| Dwerginktvis | Sepiola atlantica | Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig
transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan
de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5
paar armen, waarvan één paar
langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin.
Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen). |
Afmetingen: Totale lengte tot ca. 5 cm.
Lichaamskleur: Het lichaam is melkachtig
transparant, met veel bruinrode en gele pigmentvlekjes. Doordat deze vlekjes (chromatoforen) razendsnel in
grootte kunnen veranderen, kan het dier snel van kleur veranderen.
Lichaamsvorm: Kleine soort met een plomp, zakvormig lichaam. Aan de rugzijde is het lichaam met de kop vergroeid. Aan de kop zitten 5 paar armen, waarvan één paar
langer is.
Armen: De Dwerginktvis bezit 5 paar armen. Één paar armen is langer en
wordt gebruikt om prooien mee te vangen. Elke arm bevat 2 tot 8 zuignapjes. Bij
het mannetje bevat één arm een groef, waarmee het sperma in de lichaamsopening
van het vrouwtje gebracht wordt.
Vinnen: Rondom het lichaam zit aan weerszijden een ronde flapvormige vin van ca 10 mm diameter.
Schelp: een skelet ontbreekt. Het dier bezit
alleen een chitineus inwendig rugschild, dat ca 18 mm lang kan zijn. Dit schild
bevat geen kalk, zoals bij de zeekat, zodat het nagenoeg transparant is.
Overig: (Zoektip) Dwerginkvissen leven op zachte bodems,waar ze zich
kunnen ingraven bij gevaar. De dieren zijn doorgaans nieuwsgierig en komen weer
tevoorschijn als je geduldig bent. Het ondiepe water bij het Koepeltje is een
goede plek om te zoeken.
| | Van Noorwegen langs alle kusten van Noordwest-Europa tot Marokko. Waar de waterdiepte meer dan 50-60 m bedraagt, wordt de kans op andere Sepiola-soorten groter. Bij rotskusten met baaien komen de dieren soms wel in de baai, maar niet daarbuiten voor. Uit Nederland is de Dwerginktvis bekend van Zeeland, de Waddenzee en de Noordzee. Vooral in het Oosterschelde-bekken en Grevelingenmeer vaak door duikers waargenomen. In het late voorjaar soms in strandpoelen en zwinnen. De soort wordt regelmatig door garnalenkotters gevangen en is ook als kornetvangst gemeld. | Pelagische bodembewoner van ondiepe kustwateren en estuaria, tot 90 m diep. De dieren liggen in zachte bodems ingegraven in het zand te wachten op een prooi, die vanuit deze hinderlaag wordt buitgemaakt. Het voedsel bestaat vooral uit jonge garnalen en aasgarnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De 3 mm grote eieren worden in ongekleurde doorzichtige trosjes van ten hoogste 50 stuks gelegd en aan allerlei substraat vastgemaakt. | | 141454 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dwerg-pijlinktvis
Alloteuthis subulata
Lees verder...
|
Dwerg-pijlinktvis
Alloteuthis subulata
Tienarmige inktvis. Mariene soort. Mannetjes tot 20, vrouwtjes tot 17
cm. Lichaamskleur vuilwit tot bruinrood met regelmatig verdeelde
chromatoforen. Lichaam slank pijlvormig. Vangarmen met twee rijen
zuignapjes. Op de lepels van de tentakels vier rijen zeer kleine
zuignapjes. Vinnen beginnend
op ca. een derde van de mantellengte. Inwendig gelegen gladius
(schelp/rugschild) veervormig, alleen bestaand uit chitine
zonder kalk. Schelpkleur: deels doorschijnend bruingeel.
Lees verder...
| Dwerg-pijlinktvis | Alloteuthis subulata | Tienarmige inktvis. Mariene soort. Mannetjes tot 20, vrouwtjes tot 17
cm. Lichaamskleur vuilwit tot bruinrood met regelmatig verdeelde
chromatoforen. Lichaam slank pijlvormig. Vangarmen met twee rijen
zuignapjes. Op de lepels van de tentakels vier rijen zeer kleine
zuignapjes. Vinnen beginnend
op ca. een derde van de mantellengte. Inwendig gelegen gladius
(schelp/rugschild) veervormig, alleen bestaand uit chitine
zonder kalk. Schelpkleur: deels doorschijnend bruingeel. | Afmetingen: Mantellengte bij mannetjes tot 14, bij vrouwtjes tot 12 cm. Lengte hele dier: tot 20 (man) tot 17 cm (vrouw)
Lichaamskleur: Variërend van vuilwit tot bruinrood, de
typischekleurschakeringen van een kustbewoner die zich goed aan de
achtergrond kanaanpassen. De vele kleine en grote chromatoforen zijn
zeer regelmatig over hetlichaam verdeeld.
Lichaamsvorm: Het lichaam is slank pijlvormig, uitlopend in een punt. Bij het mannetje is die zeer scherp. De mantelrand steekt aan de rugzijde in een afgeronde punt naar voren over de verbinding met de kop, maar is niet met de kop vergroeid.
Armen: Op de vangarmen twee rijen zuignapjes. De lepels aan de uiteinden van de langere tentakels zijn maar weinig breder dan de tentakels en hebben vier rijen zeer kleine zuignapjes. Bij het mannetje is de vierde arm linksgehectocotyliseerd, vooral de top is omgevormd om de spermatoforen over te brengen.
Vinnen: De vinnen zijn, op de rug gezien, hartvormig en beginnen
op ongeveer een derde van de mantellengte, gerekend vanaf de mantelrand.
Schelp (rugschild): De inwendig gelegen gladius is slank, veervormig en bestaat uit chitine zonder kalk. Hij beslaat de totale dorsale mantellengte. De schelpkleur is deels doorschijnend licht- tot bruingeel. | | Van de Shetland-Eilanden tot in de Middellandse Zee. Alleen dicht langs de kust. Het is in de Noordzee de meest voorkomende inktvissoort. In Nederland wordt de soort tot vlak voor de kust waargenomen, met name in het Waddengebied en de Zeeuwse wateren. In de Oosterschelde vooral waargenomen in de maanden mei, juni en juli.
Op het strand: Zelden spoelen levende dieren aan. De eieren zijn nu en dan te vinden, de schelp (rugschild) slechts bij hoge uitzondering. | Pelagische leefwijze. Bewoner van ondiepe kustwateren, leeft vlak boven de bodem. Trekt in het voorjaar naar de kust om eieren af te zetten, waarna de volwassen dieren sterven. Jonge dieren trekken bij dalende watertemperatuur in het najaar langs de kust naar het diepere en dan nog warmere water in het midden van de Noordzee. Het voedsel bestaat uit kleine vis en garnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Paaitijd langs de Nederlandse kust in voorjaar en zomer. De 2 mm grote eieren liggen ingekapseld in een aantal gelatineachtige, ongekleurde en meestal doorzichtige strengen van 10 cm, die in trosjes, met een steeltje op wier of ander substraat worden vastgemaakt. | | 153131 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dwerg-pijlinktvis
Alloteuthis subulata
Lees verder...
|
Dwerg-pijlinktvis
Alloteuthis subulata
Tienarmige inktvis. Mariene soort. Mannetjes tot 20, vrouwtjes tot 17
cm. Lichaamskleur vuilwit tot bruinrood met regelmatig verdeelde
chromatoforen. Lichaam slank pijlvormig. Vangarmen met twee rijen
zuignapjes. Op de lepels van de tentakels vier rijen zeer kleine
zuignapjes. Vinnen beginnend
op ca. een derde van de mantellengte. Inwendig gelegen gladius
(schelp/rugschild) veervormig, alleen bestaand uit chitine
zonder kalk. Schelpkleur: deels doorschijnend bruingeel.
Lees verder...
| Dwerg-pijlinktvis | Alloteuthis subulata | Tienarmige inktvis. Mariene soort. Mannetjes tot 20, vrouwtjes tot 17
cm. Lichaamskleur vuilwit tot bruinrood met regelmatig verdeelde
chromatoforen. Lichaam slank pijlvormig. Vangarmen met twee rijen
zuignapjes. Op de lepels van de tentakels vier rijen zeer kleine
zuignapjes. Vinnen beginnend
op ca. een derde van de mantellengte. Inwendig gelegen gladius
(schelp/rugschild) veervormig, alleen bestaand uit chitine
zonder kalk. Schelpkleur: deels doorschijnend bruingeel. | Afmetingen: Mantellengte bij mannetjes tot 14, bij vrouwtjes tot 12 cm. Lengte hele dier: tot 20 (man) tot 17 cm (vrouw)
Lichaamskleur: Variërend van vuilwit tot bruinrood, de
typischekleurschakeringen van een kustbewoner die zich goed aan de
achtergrond kanaanpassen. De vele kleine en grote chromatoforen zijn
zeer regelmatig over hetlichaam verdeeld.
Lichaamsvorm: Het lichaam is slank pijlvormig, uitlopend in een punt. Bij het mannetje is die zeer scherp. De mantelrand steekt aan de rugzijde in een afgeronde punt naar voren over de verbinding met de kop, maar is niet met de kop vergroeid.
Armen: Op de vangarmen twee rijen zuignapjes. De lepels aan de uiteinden van de langere tentakels zijn maar weinig breder dan de tentakels en hebben vier rijen zeer kleine zuignapjes. Bij het mannetje is de vierde arm linksgehectocotyliseerd, vooral de top is omgevormd om de spermatoforen over te brengen.
Vinnen: De vinnen zijn, op de rug gezien, hartvormig en beginnen
op ongeveer een derde van de mantellengte, gerekend vanaf de mantelrand.
Schelp (rugschild): De inwendig gelegen gladius is slank, veervormig en bestaat uit chitine zonder kalk. Hij beslaat de totale dorsale mantellengte. De schelpkleur is deels doorschijnend licht- tot bruingeel. | | Van de Shetland-Eilanden tot in de Middellandse Zee. Alleen dicht langs de kust. Het is in de Noordzee de meest voorkomende inktvissoort. In Nederland wordt de soort tot vlak voor de kust waargenomen, met name in het Waddengebied en de Zeeuwse wateren. In de Oosterschelde vooral waargenomen in de maanden mei, juni en juli.
Op het strand: Zelden spoelen levende dieren aan. De eieren zijn nu en dan te vinden, de schelp (rugschild) slechts bij hoge uitzondering. | Pelagische leefwijze. Bewoner van ondiepe kustwateren, leeft vlak boven de bodem. Trekt in het voorjaar naar de kust om eieren af te zetten, waarna de volwassen dieren sterven. Jonge dieren trekken bij dalende watertemperatuur in het najaar langs de kust naar het diepere en dan nog warmere water in het midden van de Noordzee. Het voedsel bestaat uit kleine vis en garnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Paaitijd langs de Nederlandse kust in voorjaar en zomer. De 2 mm grote eieren liggen ingekapseld in een aantal gelatineachtige, ongekleurde en meestal doorzichtige strengen van 10 cm, die in trosjes, met een steeltje op wier of ander substraat worden vastgemaakt. | | 153131 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dwergtong
Buglossidium luteum
Lees verder...
|
Dwergtong
Buglossidium luteum
Zeevis. Tot 18 centimeter.
Geelbruin, zandkleurig met vlekjes, rug- en anaalvin met om de 6 vinstralen een donkere streep. Vrij langgerekte platvis. De ogen staan aan de rechterzijde. Borstvin nauwelijks
ontwikkeld. Zand- en modder, tot ca 50 m. Noordzee en kustgebied, algemeen.
Lees verder...
| Dwergtong | Buglossidium luteum | Zeevis. Tot 18 centimeter.
Geelbruin, zandkleurig met vlekjes, rug- en anaalvin met om de 6 vinstralen een donkere streep. Vrij langgerekte platvis. De ogen staan aan de rechterzijde. Borstvin nauwelijks
ontwikkeld. Zand- en modder, tot ca 50 m. Noordzee en kustgebied, algemeen. | Afmetingen: Tot 18 centimeter.
Kleur: Geelbruine zandkleur met vlekjes, op de rug- en anaalvin zit om de 6 vinstralen een donkere streep.
Vorm: Platvis, ogen op rechterzijde. De snuit is afgerond en steekt voor de bek uit (onderstandige bek).
Vinnen: De rug- en anaalvin lopen rondom, van iets achter de kop tot aan de staart. Borstvin aan de ongepigmenteerde zijde nauwelijks
ontwikkeld. | | Noordoost-Atlantische Oceaan, Oostzee, Kattegat, Noordzee tot in het Middellandse Zee. Langs de Nederlandse kust algemeen. | De dwergtong leeft op zand- en modderbodems, tot een diepte van ca. 50 meter. De paaitijd loopt van maart tot juli. Het voedsel bestaat uit wormachtigen en kleine kreeftachtigen.
| | 127153 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dwergzeedonderpad
Micrenophrys lilljeborgii
Lees verder...
|
Dwergzeedonderpad
Micrenophrys lilljeborgii
Mariene vissoort (zeevis). Tot 7,4 cm). Rug en flanken bruinachtig. Vaak vier donkerdere dwarsbanden. Kop grijsgeel. Mannetjes in de paaitijd met rode vlekken. Kop en lichaam gepantserd met ruwe, deels gestekelde beenplaten. Rugzijde wat verhoogd. Brede, eindstandige bek met verdikte lippen. Kieuwdeksels ruw, met een lange stekel. Twee gescheiden rugvinnen, de eerste heeft stevige stekels. Buikvinnen en anaalvin hebben ook stekelvormige vinstralen. Borstvinnen groot. Geen met de buikhuid verbonden overstekende flap onder de kieuwen. Zeldzame, noordelijke soort. Nu en dan in de Nederlandse Noordzee.
Lees verder...
| Dwergzeedonderpad | Micrenophrys lilljeborgii | Mariene vissoort (zeevis). Tot 7,4 cm). Rug en flanken bruinachtig. Vaak vier donkerdere dwarsbanden. Kop grijsgeel. Mannetjes in de paaitijd met rode vlekken. Kop en lichaam gepantserd met ruwe, deels gestekelde beenplaten. Rugzijde wat verhoogd. Brede, eindstandige bek met verdikte lippen. Kieuwdeksels ruw, met een lange stekel. Twee gescheiden rugvinnen, de eerste heeft stevige stekels. Buikvinnen en anaalvin hebben ook stekelvormige vinstralen. Borstvinnen groot. Geen met de buikhuid verbonden overstekende flap onder de kieuwen. Zeldzame, noordelijke soort. Nu en dan in de Nederlandse Noordzee. | Afmetingen: Circa 5 cm (tot 7,4 cm).
Kleur: Rugzijde en flanken bruin tot olijfgroen, met vaak vier donkerdere dwarsbanden. De kop is grijsgeel. In de paaitijd krijgen de mannetjes rode vlekken.
Vorm: Plompe vis met een brede, platte kop met veel stekels. Kop en lichaam gepantserd met beenplaten met diverse stekels. Rugzijde wat verhoogd. Brede, eindstandige bek met verdikte lippen. Kieuwdeksels eveneens ruw, met een lange stekel. Geen overstekende flap onder de kieuwen onder de kop die verbonden is met de buikhuid.
Vinnen: Twee gescheiden rugvinnen, waarvan de eerste met stevige stekels. Buikvinnen en anaalvin eveneens met stekelvormige vinstralen. Borstvinnen groot, ze kunnen wijd worden uitgespreid. Vinnen: Voorste rugvin met 8-9 stekelvormige vinstralen, tweede rugvin met 11-12 vinstralen. Borstvinnen met 15-16 vinstralen, anaalvin met 6-9 vinstralen. | | Noordoost-Atlantische Oceaan vanaf IJsland, Ierland, de Faeröer, Witte Zee, Zweden en Noorwegen, Kattegat en Skagerrak, rondom de Britse eilanden tot aan de Frans-Atlantische kust. In het gehele verspreidinsgebied relatief schaars. In de Noordzee zeldzaam, in Nederlandse wateren uiterst schaars. | Komt voor op bodems met hard substraat, op dieptes van 20 tot 100 meter of meer. Ook op grint en in grof zand met schelpfragmenten en tussen zeewier aangetroffen. Leeft ook in koude wateren, met soms temperaturen rond en zelfs beneden de 0 °C. Nu en dan ook in meer brakke wateren. Het voedsel bestaat uit kreeftachtigen (amphipoda, decapoda) en kleine vissoorten. Paaitijd in het voorjaar, periode maart-april. De eieren worden afgezet in klompen op de bodem. De vislarven leiden aanvankelijk een pelagisch bestaan. | | 127201 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | |
Echt darmwier
Ulva intestinalis
Lees verder...
|
Echt darmwier
Ulva intestinalis
Tot 30 cm lang. Lichtgroen tot donkergroen van kleur. Voelt zacht en breekbaar aan. Thallus (plantvorm) is buisvormig, vaak opgezwollen door luchtbellen in de buizen, en kan afgeplat zijn. Verbreed vanaf de basis naar de top. De wand van de buis is één cellaag dik. Is meestal onvertakt, met hoogstens een paar vertakkingen aan de basis.
Lees verder...
| Echt darmwier | Ulva intestinalis | Tot 30 cm lang. Lichtgroen tot donkergroen van kleur. Voelt zacht en breekbaar aan. Thallus (plantvorm) is buisvormig, vaak opgezwollen door luchtbellen in de buizen, en kan afgeplat zijn. Verbreed vanaf de basis naar de top. De wand van de buis is één cellaag dik. Is meestal onvertakt, met hoogstens een paar vertakkingen aan de basis. | Zeewier. Groenwier. Deze soort van de groep van de darmwieren ziet er ook echt uit als een darm: hij is vrijwel onvertakt en vormt een buis van ca.1 cm dikte, die er vaak opgeblazen uitziet vanwege luchtbellen die er in zitten. Deze buizen zitten aan het ene einde vast aan de ondergrond. Ze worden zo’n 75 cm lang en bovenaan zijn ze breder dan aan de onderkant. De plant is chromatofoor, wat inhoud dat het een drager is van pigmenten die voor fotosynthese dienen.
Dit wier is bleekgroen tot donkergroen.
De plant heeft zowel een geslachtelijke als een individuele voortplanting. | | Komt vrijwel overal op de wereld voor, in de gematigde tot subtropische gebieden voor. In Nederland bijna overal in de ondiepere delen van de Oosterschelde, het Waddengebied en op veel plaatsen in de meer open Noordzee. Ook in meer binnendijks gelegen gebieden en plaatsen met brak water. | Van de gemiddelde waterlijn tot boven het inter-getijdengebied; ook in poeltjes boven hoogwater. Kan heel goed tegen lage zoutgehaltes, soms lijkt het er zelfs op dat deze soort ervan houdt dat er af en toe zoet water langsstroomt. Op rotsen, stenen, schelpen, hout. Vaak ook op constructies in het water, zoals steigerpalen. | | 234471 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Echte poliepvlo
Stenothoe marina
Lees verder...
|
Echte poliepvlo
Stenothoe marina
Mariene poliepvlo. Leeft op Tubularia sp..
Lees verder...
| Echte poliepvlo | Stenothoe marina | Mariene poliepvlo. Leeft op Tubularia sp.. | | | | | | 103166 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Echte poliepvlo
Stenothoe marina
Lees verder...
|
Echte poliepvlo
Stenothoe marina
Mariene poliepvlo. Leeft op Tubularia sp..
Lees verder...
| Echte poliepvlo | Stenothoe marina | Mariene poliepvlo. Leeft op Tubularia sp.. | | | | | | 103166 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Echte poliepvlo
Stenothoe marina
Lees verder...
|
Echte poliepvlo
Stenothoe marina
Mariene poliepvlo. Leeft op Tubularia sp..
Lees verder...
| Echte poliepvlo | Stenothoe marina | Mariene poliepvlo. Leeft op Tubularia sp.. | | | | | | 103166 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Echte zoetwaterspons
Ephydatia fluviatilis
Lees verder...
|
Echte zoetwaterspons
Ephydatia fluviatilis
<p>Spons uit zoet en licht-brak water. Korstvormende soort. Bedekking tot meerdere cm<sup>2</sup>. Groen in ondiep water door symbiotische algen, in dieper water geelwit of bruinroze.</p>
Lees verder...
| Echte zoetwaterspons | Ephydatia fluviatilis | Spons uit zoet en licht-brak water. Korstvormende soort. Bedekking tot meerdere cm2. Groen in ondiep water door symbiotische algen, in dieper water geelwit of bruinroze. | Afmetingen: Korstvormende sponzen kunnen een oppervlakte van meerdere cm2 bedekken, vertakte sponzen kunnen wel een meter lang
worden.
Kleur: In dieper water zijn sponzen wit, geel, roze of bruin. In ondieper water kunnen ze ook groen gekleurd zijn door symbiotische algen.
Spicula: Lange dubbelpuntige naalden, 180-550um. Ook kleine (25 um) haltertjes waarvan in de praktijk de uiteinden als rafelige rondjes te zien zijn (zie foto's). | | Europa, Canada. In alle stilstaande en vooral zacht stromende zoete wateren. | Sponzen komen zowel in stromende als stilstaande wateren voor. Ze kunnen ook op grotere diepten voorkomen. Zelfs onder de stenen zijn nog sponzen te vinden. Ze kunnen ook
hangend voorkomen en vormen dan vertakte, gewei-achtige structuren. In stromende wateren blijven de sponzen compacter en vormen zelden geweivormige uitlopers. De Echte zoetwaterspons is te vinden op alle niet te zachte substraten in zoet
water. Zelfs op waterplanten. | Zoetwatersponzen kunnen het hele jaar gevonden worden, maar in de winter vormen veel sponzen gemmulae. | 467609 | Soortenalbum | Nederland | Brakwater|Zoetwater | MOO |
Echte zoetwaterspons
Ephydatia fluviatilis
Lees verder...
|
Echte zoetwaterspons
Ephydatia fluviatilis
<p>Spons uit zoet en licht-brak water. Korstvormende soort. Bedekking tot meerdere cm<sup>2</sup>. Groen in ondiep water door symbiotische algen, in dieper water geelwit of bruinroze.</p>
Lees verder...
| Echte zoetwaterspons | Ephydatia fluviatilis | Spons uit zoet en licht-brak water. Korstvormende soort. Bedekking tot meerdere cm2. Groen in ondiep water door symbiotische algen, in dieper water geelwit of bruinroze. | Afmetingen: Korstvormende sponzen kunnen een oppervlakte van meerdere cm2 bedekken, vertakte sponzen kunnen wel een meter lang
worden.
Kleur: In dieper water zijn sponzen wit, geel, roze of bruin. In ondieper water kunnen ze ook groen gekleurd zijn door symbiotische algen.
Spicula: Lange dubbelpuntige naalden, 180-550um. Ook kleine (25 um) haltertjes waarvan in de praktijk de uiteinden als rafelige rondjes te zien zijn (zie foto's). | | Europa, Canada. In alle stilstaande en vooral zacht stromende zoete wateren. | Sponzen komen zowel in stromende als stilstaande wateren voor. Ze kunnen ook op grotere diepten voorkomen. Zelfs onder de stenen zijn nog sponzen te vinden. Ze kunnen ook
hangend voorkomen en vormen dan vertakte, gewei-achtige structuren. In stromende wateren blijven de sponzen compacter en vormen zelden geweivormige uitlopers. De Echte zoetwaterspons is te vinden op alle niet te zachte substraten in zoet
water. Zelfs op waterplanten. | Zoetwatersponzen kunnen het hele jaar gevonden worden, maar in de winter vormen veel sponzen gemmulae. | 467609 | Soortenalbum | Nederland | Brakwater|Zoetwater | MOO |
Echte zoetwaterspons
Ephydatia fluviatilis
Lees verder...
|
Echte zoetwaterspons
Ephydatia fluviatilis
<p>Spons uit zoet en licht-brak water. Korstvormende soort. Bedekking tot meerdere cm<sup>2</sup>. Groen in ondiep water door symbiotische algen, in dieper water geelwit of bruinroze.</p>
Lees verder...
| Echte zoetwaterspons | Ephydatia fluviatilis | Spons uit zoet en licht-brak water. Korstvormende soort. Bedekking tot meerdere cm2. Groen in ondiep water door symbiotische algen, in dieper water geelwit of bruinroze. | Afmetingen: Korstvormende sponzen kunnen een oppervlakte van meerdere cm2 bedekken, vertakte sponzen kunnen wel een meter lang
worden.
Kleur: In dieper water zijn sponzen wit, geel, roze of bruin. In ondieper water kunnen ze ook groen gekleurd zijn door symbiotische algen.
Spicula: Lange dubbelpuntige naalden, 180-550um. Ook kleine (25 um) haltertjes waarvan in de praktijk de uiteinden als rafelige rondjes te zien zijn (zie foto's). | | Europa, Canada. In alle stilstaande en vooral zacht stromende zoete wateren. | Sponzen komen zowel in stromende als stilstaande wateren voor. Ze kunnen ook op grotere diepten voorkomen. Zelfs onder de stenen zijn nog sponzen te vinden. Ze kunnen ook
hangend voorkomen en vormen dan vertakte, gewei-achtige structuren. In stromende wateren blijven de sponzen compacter en vormen zelden geweivormige uitlopers. De Echte zoetwaterspons is te vinden op alle niet te zachte substraten in zoet
water. Zelfs op waterplanten. | Zoetwatersponzen kunnen het hele jaar gevonden worden, maar in de winter vormen veel sponzen gemmulae. | 467609 | Soortenalbum | Nederland | Brakwater|Zoetwater | MOO |
Echte zoetwaterspons
Ephydatia fluviatilis
Lees verder...
|
Echte zoetwaterspons
Ephydatia fluviatilis
<p>Spons uit zoet en licht-brak water. Korstvormende soort. Bedekking tot meerdere cm<sup>2</sup>. Groen in ondiep water door symbiotische algen, in dieper water geelwit of bruinroze.</p>
Lees verder...
| Echte zoetwaterspons | Ephydatia fluviatilis | Spons uit zoet en licht-brak water. Korstvormende soort. Bedekking tot meerdere cm2. Groen in ondiep water door symbiotische algen, in dieper water geelwit of bruinroze. | Afmetingen: Korstvormende sponzen kunnen een oppervlakte van meerdere cm2 bedekken, vertakte sponzen kunnen wel een meter lang
worden.
Kleur: In dieper water zijn sponzen wit, geel, roze of bruin. In ondieper water kunnen ze ook groen gekleurd zijn door symbiotische algen.
Spicula: Lange dubbelpuntige naalden, 180-550um. Ook kleine (25 um) haltertjes waarvan in de praktijk de uiteinden als rafelige rondjes te zien zijn (zie foto's). | | Europa, Canada. In alle stilstaande en vooral zacht stromende zoete wateren. | Sponzen komen zowel in stromende als stilstaande wateren voor. Ze kunnen ook op grotere diepten voorkomen. Zelfs onder de stenen zijn nog sponzen te vinden. Ze kunnen ook
hangend voorkomen en vormen dan vertakte, gewei-achtige structuren. In stromende wateren blijven de sponzen compacter en vormen zelden geweivormige uitlopers. De Echte zoetwaterspons is te vinden op alle niet te zachte substraten in zoet
water. Zelfs op waterplanten. | Zoetwatersponzen kunnen het hele jaar gevonden worden, maar in de winter vormen veel sponzen gemmulae. | 467609 | Soortenalbum | Nederland | Brakwater|Zoetwater | MOO |
Effen vliesworm
Leptoplana tremellaris
Lees verder...
|
Effen vliesworm
Leptoplana tremellaris
Er zijn twee langwerpige groepen van 20-25 cerebrale oogvlekjes en twee meer naar achteren en naar buiten Liggende, ronde groepen van 6-12 tentaculaire oogvlekjes, die iets groter zijn. Tentakels zijn niet aanwezig.
Lees verder...
| Effen vliesworm | Leptoplana tremellaris | Er zijn twee langwerpige groepen van 20-25 cerebrale oogvlekjes en twee meer naar achteren en naar buiten Liggende, ronde groepen van 6-12 tentaculaire oogvlekjes, die iets groter zijn. Tentakels zijn niet aanwezig. | Kleur: effen witachtig, grijsachtig of grauwbruin, meestal enigszins transparant.
Lengte: maximale lengte bedraagt 25 mm.
| | De soort komt in het Nieuwediep en op schorren in de Oosterschelde voor. In het deltagebied is deze soort wijd verspreid in de Oosterschelde en in de Westerschelde tot Borssele. | | | 142827 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |