Search
Search

Soorten

Kleurige grondel

Pomatoschistus pictus

(Malm, 1865)

Kleurige grondel
Kleurige grondel - Pomatoschistus pictus (Uit: Francis Day, 1829-89)


Zoekbeeld

Mariene vissoort (zeevis). Kleine vis met een taps toelopend lichaam met een vrij lange kop. 5-7 (tot 9,5) cm. Bruingeel, rug iets donkerder met vier lichtere kleurbanden. Op de flanken vier paar donkere vlekken. Geen brede zwarte vlek achterop de voorste rugvin. Rugvinnen soms lichtblauw met twee rijen donkere stippen. Hoogstaande bolle ogen. Mond met verdikte lippen. Twee gescheiden rugvinnen, relatief dicht tegen elkaar. Tot zuignap vergroeide buikvinnen. Schaars in dieper water in de Nederlandse Noordzee.


Te verwarren met

Lijkt op andere soorten grondels. De verschillen zijn klein en soms moeilijk zichtbaar. De rij stippen op de - soms lichtblauwe - rugvinnen zijn het meest kenmerkende.


Kenmerken

Afmetingen: 5-7 (maximaal 9,5) cm.
Kleur: Bruingeel met donkere vlekjes. Rug iets donkerder grijsbruin, met vier lichtere kleurbanden. Op de flanken vier paar donkere, naar onderen smaller uitlopende vlekken. Geen grote brede zwarte vlek op de achterkant van de voorste rugvin. Rugvinnen soms met een lichtblauwe zweem en op het membraan tussen de vinstralen/stekels steeds twee rijen donkere stippen, waarvan de laatste iets groter kan zijn dan alle voorgaande.
Vorm: Kleine vis met een smal, taps toelopend lichaam met een grotere kop. Hoogstaande bolle ogen. Mond met duidelijk verdikte lippen. Twee gescheiden rugvinnen die relatief dicht tegen elkaar aanliggen. Anaalvin even lang als tweede rugvin en daar direct onder gelegen. Borstvinnen vrij groot, uitgespreid een halfronde waaier vormend. Tot een zuignap vergroeide buikvinnen. Hiermee kunnen ze zich vasthechten. Nadere kenmerken: Vinstralen: eerste rugvin 5-6 stekels, tweede rugvin 1 stevige en 7-9 gwone vinstralen, Anaalvin: 1 stevige en 8-10 gewone, borstvin 17-18 vinstralen.


Habitat en ecologie

Leeft vooral verder van de kust, op diepten van 20-55 meter (maximaal 200 meter). Bij voorkeur op een steenachtige bodem. De paaitijd valt in de zomermaanden. De eieren worden bewaakt door het mannetje. Het voedsel bestaat uit kleine bodemorganismen, zoals wormen en kleine kreeftachtigen. Zelf zijn ze prooi voor grotere vissen.


Areaal en verspreiding

Oost-Atlantische Oceaan vanaf Noorwegen, via het Skagerrak, de Britse eilanden en de Noordzee, langs de Atlantische kusten van Frankrijk tot Noord-Spanje. Ook bij Madeira, de Canarische eilanden en zeer plaatselijk in het Middellandse Zee- en Zwarte Zeegebied. Langs de Nederlandse kust zeldzaam. Nu en dan in dieper water. Elders ook ondieper en in rotspoeltjes (Britse en Franse kusten).


Literatuur

  • Nijssen, H., 2010. Zeevissen. KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
  • Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Uitg. KNNV, Utrecht. nr. 42. 224 pp.
  • Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces (Cyclostomi-Euichthyes) (Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden. -
  • Zoetemeyer, R.B., 2010. Overzicht van de Nederlandse zeevissen. Uitg. Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 212 pp

Code


Auteurs

IvL / RHB



Categorieën:

Soorten, Vissen

Commentaar

Kleurige grondel

Grafieken

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top