|
|
Tere hartschelp
Acanthocardia paucicostata
(G. B. Sowerby II, 1834)
Zoekbeeld
Mariene tweekleppige. Tot 4,5 cm.
Crèmekleurig tot geelbruin, met paarsbruine vlekken en banden, opperhuid
groenbruin. opperhuid. Vrij dunschalige scheef-ovale
schelp. 16-18 brede ribben die wijd uit elkaar staan, met daarop
korte lepelvormige dorens en daartussen dwarssculptuur. Ribben aan de binnenzijde goed te volgen tot onder de top. Niet inheems, sinds 1999 in Nederland (Grevelingenmeer, Voordelta, Oosterschelde, Veerse Meer en
bij de Maasvlakte. Doubletten zelden op het strand.
Te verwarren met
- Gedoornde hartschelp Acanthocardia echinata. Daar zijn de schelpen echter steviger en groter, met meer hogere vierkante ribben (duidelijker) en korte dorentjes die ontspringen uiteen groef die over de ribben loopt.
Kenmerken
Afmetingen: 45 x 40 mm.
Schelpkleur: Crèmekleurig tot geelbruin, met paarsbruine kleurbanden en een groenbruine opperhuid.
Schelpvorm: Relatief dunschalige, maar niet fragiele schelp. De vrij bolle
schelp is scheef-ovaal met de convexe top net voor het midden.
Sculptuur: Het aantal ribben is 16 tot 18. De ribben zijn breed,
hoekig en staan vrij wijd uit elkaar. De tussenruimtes bevatten een
fijne concentrische dwarssculptuur, uitlopend op de ribben. Ribben met
korte lepelvormige dorens die aan de voorzijde veel langer zijn en door
een smalle driehoekige richel met elkaar verbonden zijn.
Slot: Heterodont, met in de linker en rechterklep 2 cardinale tanden
en 1 voorste en 1 achterste laterale tand in linkerklep en 2 voorste en 1
achterste laterale tand in rechterklep. Slottanden relatief zwak
ontwikkeld.
Binnenzijde schelp: De ribben zijn goed te volgen tot onder de top.
Habitat en ecologie
Op, of meestal deels ingegraven in zandig of modderig substraat, bij voorkeur slibrijk fijn zand, vanaf iets beneden de laagwaterlijn tot een diepte van enkele tientallen meters. Vaak in wateren met een beperkte uitwisseling (lagunes). De soort is bestand tegen extreme condities als een hoog zoutgehalte of zuurstofarme omstandigheden. Dit verklaart wellicht de recente opkomst en het succes van deze soort in het Grevelingenmeer. De dieren kunnen zich uitgraven en met hun voet sprongsgewijs verplaatsen. In het Middellandse Zee-gebied vaak samen met de Korfschelp aangetroffen, een soort waarmee ze ook in het Grevelingenmeer soms samen te vinden is. Leeftijd: 3-4 jaar.
Areaal en verspreiding
Een meer zuidelijke soort waarvan de verspreiding in het noorden ongeveer loopt vanaf Bretagne (Morbihan) tot aan noordwest-Afrika, de Canarische Eilanden, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. In Nederland sinds 1999 aanwezig in het Grevelingenmeer en de Voordelta. Later ook waargenomen in de Oosterschelde, het Veerse Meer, het Grevelingenmeer en bij de Maasvlakte. Het betreft een recente introductie vermoedelijk via veligerlarven die met ballastwater meekwamen.
Op het strand: Fossiel materiaal (Pleistoceen: Eemien) spoelt geregeld aan langs de Nederlandse kust en met name op de Nederlandse Waddeneilanden. Vermoedelijk recente doubletjes, mogelijk van de Zeeuwse populatie, zijn inmiddels ook buiten Zeeland gemeld uit aanspoelsel.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van
Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het
Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren
(Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling, Daan
et al. -Ecologische atlas mariene weekdieren - 2013)
[B. Oonk, jan. 2014; IvL feb. 2014]
Commentaar
Grafieken